Overdenking over Kaïn en Abel, Genesis 4
Auteur: ds. W. Pieters
Van Overzee
Kijk nu, o mijn ziel, naar de twee eerste broers, misschien een tweeling, en wees verwonderd over hun tegengestelde aard en toestand. Als voorrechten van de natuur iets waard waren geweest, zou de eerstgeborene geen verworpeling zijn geweest.
Opdat we nu echter alles zouden toeschrijven aan vrije genade, is de oudste een moordenaar, de jongste een heilige. Hoewel goedheid kan worden hersteld in onszelf, toch kan het niet worden voortgeplant tot onze nakomelingen. Nu kan Adam het beeld van hemzelf zien in Kaïn, want hij verwekte hem naar zijn eigen beeld. Adam doodde zijn nageslacht, Kaïn zijn broer.
In de dingen waarin wij van God verschillen, lijken wij teveel op elkaar. Zelfs het schoonste graan brengt dat kaf voort, waarvan het door wannen was afgescheiden eer het werd gezaaid.
Dezelfde Eva die zich vergiste in de vrucht van de hof, vergiste zich ook in de vrucht van haar eigen lichaam: haar hoop bedroog haar in beide gevallen. Zo vele goede namen zijn aan verkeerde mensen gegeven. En onze troostrijke verwachtingen in aardse dingen stellen ons niet zelden teleur.
Zonder twijfel was de opvoeding en het onderwijs van de beide jongens heilig. Want hoewel Adam in het paradijs niet zondeloos kon zijn, was hij toch buiten het paradijs een goede man. Zijn zonde en val maakten hem voorzichtig; en aangezien hij zag dat zijn daad zijn kinderen had beroofd van dat beeld Gods dat hij eens voor hen bezat, kon hij nu niet anders dan zich ervoor inspannen om - met de heiligste pogingen - dit beeld in hen te herstellen, opdat zijn zorgzaamheid op deze manier zijn overtreding zou vergoeden. Hoe duidelijk is het dat ook goede opvoeding geen beschikking kan veranderen! Wat krom is, kan niemand recht maken.
Wie zou denken dat broers - en dan maar twee broers - elkaar niet zouden liefhebben? Verdeelde liefde wordt zwak, maar wanneer er maar weinig voorwerpen van liefde zijn, versterkt het de genegenheden. Wanneer er maar twee broers van velen in leven blijven, denken ze dat de liefde van al de anderen in hen voortleeft. En nu zijn de stralen van hun genegenheid zoveel te warmer, omdat ze wederzijds elkaar in een rechte lijn weerkaatsen. Maar toch, let op: hier zijn maar twee broers in de wereld, en de ene is de slachter van de andere. Wie kan dan verwonderd zijn over de verdeeldheden onder duizenden broers, wanneer hij zo'n dodelijke tegenstelling ziet tussen twee, die de eerste wortel van broederschap zijn? Wie kan hopen onder goedkeuring en in rust te leven tussen zovele Kaïns, wanneer hij ziet dat ene Kaïn de dood is van ene Abel?
Dezelfde duivel die vijandschap zette tussen God en de mens, zet vijandschap tussen mens en mens. En toch zegt God: "Ik zal vijandschap zetten tussen uw zaad en haar zaad." Onze haat tegen de slang en zijn zaad is van God. Hun haat van het heilige zaad is van de slang. Zie hier in één persoon: het zaad van de vrouw en van de slang: Kaïns natuurlijke aanleg was van de vrouw, zijn boze hoedanigheden van de slang. De vrouw zorgde ervoor dat hij een broer werd, de slang dat hij een doodslager werd. Alle liefdeloosheid, alle woordenstrijd, komt voort uit ene bron. We kunnen niet toorn vasthouden, en ondertussen de duivel geen plaats geven.
Voorzeker, zo'n dodelijke daad moet wel diep geworteld zijn. Wat was dan de aanleiding van deze dodelijke boosaardigheid? Abels offer is aanvaard. Wat had Kaïn daarmee te maken? Kaïns offer is afgewezen. Wat kon Abel daaraan doen? O, afgunst! het vergif in alle zieke geesten, en de wortel van alle wanhoopsdaden. Dezelfde reden die satan ertoe bewoog om de eerste man te verleiden om zichzelf en zijn nakomelingen te vernielen, precies dezelfde reden bewoog de tweede man om de derde te vernielen.
Het had Kaïns vreugde moeten zijn om te zien dat zijn broer werd aangenomen; het had zijn verdriet moeten zijn om te zien dat hijzelf een afwijzing had verdiend. Het voorbeeld van zijn broer had hem moeten opwekken en besturen. Kon Abel Gods vuur hebben tegengehouden om neer te dalen? Of had hij - als hij had gekund - Gods aanvaarding moeten afwijzen en zijn Schepper moeten misnoegen om zijn broer te behagen? Was Kaïn ook maar het minste verder van een zegen verwijderd omdat zijn broer barmhartigheid verkreeg? Hoe hoogmoedig en dwaas is boosaardigheid, die zo kwaad wordt om geen andere reden dan omdat God of Abel niet minder goed is!
Het is een oud en gelukkig gevaar om heilig te zijn. Onbetekenende daden moeten voorzichtig zijn om niemand te beledigen. Maar ik geef er niet om welke duivel of welke Kaïn kwaad wordt omdat ik goed doe of iets goeds krijg.
Nooit was er een natuurlijk mens zonder afgunst. Iedereen wordt als een Kaïn geboren: hatende die goedheid in een ander die hij voor zichzelf verwaarloost. Nooit was er afgunst die niet bloedig was, want als afgunst niet het hart van een ander verteert, zal het het eigen hart verteren, maar tenzij het wordt tegengehouden, zal het zich zeker voeden met het bloed van anderen, dikwijls in de daad, altijd in de wil. En God, Die in het goede de wil aanneemt voor de daad, veroordeelt in het kwade de wil voor de daad. Als er een boos hart is, zal er een boos oog zijn; en als ze er beide zijn, zal er een boze hand zijn.
Hoe vroeg kwam martelaarschap al in de wereld! De eerste mens die stierf, stierf voor de godsdienst. Wie zal Gods liefde durven afmeten aan uiterlijke gebeurtenissen, wanneer hij de goddeloze Kaïn ziet staan boven de bloedende Abel, wiens offer eerst was aangenomen, en die nu zelf wordt geofferd? De dood was de mens aangekondigd als een vloek; maar, zie, nu komt hij neer op een heilige. Hoe spoedig was de dood veranderd door de barmhartigheid van die rechtvaardige hand die hem als straf oplegde! Als de dood slecht was geweest. en het leven goed, dan was Kaïn gedood en Abel had het overleefd. Nu de dood begint met hem die God liefheeft: "O dood, waar is uw prikkel?"
Abel zegt niets, maar zijn bloed roept. Iedere druppel van dit onschuldige bloed heeft een tong, en spreekt onophoudelijk. Wat een geluid moet dan het bloed van mijn Zaligmaker hebben gemaakt in de hemel! Hij was Zelf de Herder en het Offer, de Man Die geofferd werd, en de God aan Wie Hij geofferd werd. De Geest Die beide stemmen hoorde, zegt: "Het spreekt betere dingen dan het bloed van Abel." Abels bloed roept om wraak, het Zijne om barmhartigheid. Abels bloed pleitte zijn eigen onschuld, het Zijne de voldoening voor heel de gelovige wereld. Abels bloed verwierf Kaïns straf, het Zijne bevrijdde alle berouwhebbende zielen van straf. Werkelijk betere dingen dan het bloed van Abel: beter, en daarom wat het bloed van Abel zei, was goed. Het is goed dat God op zondaren wordt gewroken. Gerechtigheid uitvoeren aan beledigers is niet minder goed dan het goede belonen.
Niet zodra spreekt Abels bloed tot God, of God spreekt tot Kaïn. Er is geen goddeloze tot wie God niet spreekt; is het niet tot zijn oor, dan wel tot zijn hart. Wat voor sprake was het? Geen beschuldiging, maar een vraag. Hoewel, zo'n vraag die een beschuldiging inhield. God houdt ervan dat een zondaar zichzelf beschuldigt, en daarom heeft Hij Zijn vertegenwoordiger in 's mensen hart geplaatst. God houdt er niet méér van dan dat onze natuur het verafschuwt. Kaïn antwoordt stuurs. De naam van Abel verwondt hem niet minder dan dat zijn hand Abel had verwond. Gewetens die zonder berouw zijn, zijn nog niet zonder verschrikking. Goddeloosheid maakt mensen wanhopig. De moordenaar is boos op God, zoals net toen het offer van zijn broer was aanvaard, zo nu omdat Hij naar de stem van zijn bloed luistert.
En nu durft hij God met een wedervraag te antwoorden: "Ben ik mijns broeders hoeder?", terwijl hij had moeten zeggen: Ben ik niet mijns broeders moordenaar? Zie, hij veracht het om te hoeden, degene die hij niet vreesde te vermoorden. Goede plichten zijn minderwaardig en lastig voor een goddeloos gemoed, terwijl zelfs gewelddadige boosheid aangenaam is. Maar deze booswicht, die geen genade had om zijn zonde te vermijden, of te belijden, nu hij overtuigd is van zijn zonde en ervoor wordt vervloekt, - o, wat huilt hij nu, wat schreeuwt hij het nu uit! Hij die er niet om gaf om te zondigen, zal nu de pijn van de straf moeten voelen. De verdoemden zijn moe van hun pijnigingen, maar tevergeefs. Hoe dwaas is het om te laat te klagen! Hij die zijn broer niet wilde behoeden, wordt uit Gods hoede uitgeworpen. Hij die er niet voor terugschrok om zijn broer te vermoorden, is nu bang dat iedereen die hem tegenkomt, hem zal doden. Het gekwelde geweten bedenkt beangstigende dingen, en zonde maakt zelfs wrede mensen tot lafaards. God zag dat het te veel gunst voor hem was om te sterven; daarom wil Hij wat Kaïn wil. Kaïn wilde leven; het wordt hem vergund, maar met een vloek. Hoe dikwijls verhoort God zondaren in toorn! Hij zal leven, maar verbannen van God, terwijl hij de hel in zijn boezem draagt; en het brandmerk van God op zijn voorhoofd. God verwerpt hem, de aarde is hem moe, mensen verachten hem.
Hoe bitter is het einde van de zonde, ja: zonder einde! Nog steeds ondervindt Kaïn dat hij meer zichzelf doodde dan zijn broer. Wij zouden nooit zondigen, als ons vooruit-zien net zo goed was als ons zien. De gevolgen van de zonde zouden duizend keer vreselijker ons voor ogen staan, dan dat de zondedaad aangenaam is.