Des HEEREN Lof, Maarten Luther (1)
Auteur: ds. W. Pieters
Het humanisme is sterk aanwezig op de universiteit van Erfurt, waar Luther studeert. Wat is het humanisme? In die tijd betekent het wat anders dan tegenwoordig. Tegenwoordig geloven humanisten niet meer in het bestaan van God, maar in die tijd wel. In de dagen van Luther is het humanisme vooral belangrijk, omdat deze de studie van het Grieks en het Hebreeuws bevordert en zo de grondtalen van de Bijbel weer onder de aandacht brengt. Dit is van zeer groot belang om de dwalingen van de roomse kerk te herkennen en te weerleggen. Luther bezit dan ook al in zijn studietijd een Hebreeuws woordenboek. Zo, en op nog wel andere manieren draagt het humanisme bij tot de Reformatie. Aan de universiteit van Erfurt studeert Luther geen theologie, maar rechten. Alleen, deze studie stelt hem niet helemaal tevreden. Ze kan hem niet schenken wat hij zoekt. Zeker niet, wanneer in korte tijd vijf jonge mannen aan de rechtenfaculteit sterven. Het zal dan ook tot een grote ommekeer komen ...
Luther gaat in het klooster
Op 2 juli 1505, wanneer Luther 21 jaar is, wordt hij bij het plaatsje Stotternheim overvallen door zwaar noodweer met vreselijke bliksemschichten en donderslagen. Hij is op reis van zijn ouderlijk huis naar de universiteit, maar voor hij daar aankomt, is het hele leven van de veelbelovende student in de rechten onverwachts totaal veranderd. Luther belooft in zijn grote angst voor de zware donderslagen en hevige bliksemschichten, in het klooster te zullen gaan, monnik te zullen worden. Zijn woorden, vol schrik en angst voor de dood, zijn: 'Help mij, heilige Anna, ik zal monnik worden.' In Luthers dagen zijn veel kloosters ernstig verwereldlijkt. Daarom gaat de jonge en ernstige student Luther niet zomaar in een klooster, nee: hij gaat naar het meest strenge klooster, dat er maar in de buurt is: een soort afgescheiden klooster binnen de roomse kerk. Luther ervaart voor het eerst in zijn leven de verschrikkelijke tegenwoordigheid van de levende God. En hij is al zo ongerust over een spoedig sterven ... En hij is al zo bang om dan voor die heilige Rechter van hemel en aarde te verschijnen ... En hij heeft al zo vaak aanvechtingen van de duivel, dat het met hem eeuwig mis zal zijn ...
En juist dàt jaar heeft hij toch al zo'n ernstige ervaring, omdat hij voor de eerste keer in zijn leven een Bijbel in zijn handen krijgt ... En nu dat noodweer en die blikseminslag, zó dichtbij, dat hij erdoor tegen de aarde wordt geworpen en aan zijn been gewond ... Het is net als bij Paulus, die op weg naar Damascus tegen de aarde wordt geworpen en dan Jezus Christus ontmoet en zo bekeerd wordt. Luther ervaart het net zo: God treedt hem tegemoet en zet hem stil! Daarom gaat Luther in het striktste klooster van de wijde omgeving om in de eenzaamheid God te dienen en de wereld te ontvluchten. Zijn bedoeling is werkelijk om vroom en godzalig te worden. Maar in dit alles gaat het de verschrikte jonge monnik eigenlijk alleen nog maar om zijn eigen zaligheid. Hij wil het gericht en de hel ontlopen. 'God zal nu wel mijn Vriend worden, als ik mij maar genoeg afmartel; nu zal Hij mij wel welkom heten in Zijn Koninkrijk!' Later ziet Luther duidelijk dat hij juist door zijn gang naar het klooster zich van God afwendt, in plaats van dat hij zich naar God toewendt. Maar voorlopig weet de jonge Maarten dit nog niet. Hij wil zo ernstig God dienen, dat hij meer geboden wil onderhouden dan God heeft gegeven.
Op 17 juli 1505 treedt Luther, zeer tegen de wil van zijn vader!, in het klooster. Als eerste moet hij een totaal-biecht afleggen aan de prior, de kloosteroverste, waarin hij al de zonden van zijn hele leven eerlijk vertelt. Dat zal niet meegevallen zijn ... Luther moet leren zijn eigen wil helemaal ondergeschikt te maken aan de wil van de prior. Hij moet ook leren zich te vernederen. Want op deze manier, zo vertelt men hem, kunnen wij onszelf helpen ons uit onze ongerechtigheid te verlossen. Na een jaar leerling te zijn, wordt Luther in het eigenlijke klooster ingewijd. Er zijn veel regels, die de monniken streng moeten onderhouden; en Luther doet het graag. Sommige regels zijn dwaas, bijvoorbeeld: als je loopt, moet je altijd je ogen neergeslagen en je hoofd gebogen hebben. Sommige regels zijn goed, bijvoorbeeld: je moet alles wat mensen zeggen en doen, zo positief mogelijk uitleggen; over anderen mag je niet oordelen; over niemand mag je bij zijn afwezigheid kwaad spreken; geleden onrecht moet je geduldig dragen.
In plaats van in het klooster de kantjes eraf te lopen, maakt Luther het zijn leermeester extra moeilijk, omdat hij nooit over zichzelf tevreden is (zijn geweten klaagt hem immers steeds maar aan!) en dus steeds weer al zijn zonden volkomen aan hem biecht. Maar door Gods genade is er in zijn biechtvader toch nog enig besef van het Evangelie, want hij zegt tegen de vertwijfelende jonge monnik: 'Je mag op Christus hopen en je hoeft niet alleen op je eigen tekortkomingen te zien.' Maar o, wat wordt hij met al de andere monniken ook vreselijk misleid. De prior zegt hem dat al zijn zonden hem zijn vergeven, nu hij in het klooster blijft; en hij bidt voor hem dat hij met behulp van Gods genade straks vrijmoedig voor de Rechter kan verschijnen, omdat hij al zijn beloften trouw heeft gehouden ... Luther krijgt het in het klooster druk met bidden. Dat begint midden in de nacht (allemaal aangekleed in de kapel!); om 6 uur het tweede gebed; om 9 uur het derde; om 12 uur het vierde; na de middag weer drie keer tot het avondeten en na het avondeten mag er in heel het klooster niet meer worden gepraat, net als bij elke maaltijd ... Luther wordt geleerd: dit is de weg tot het heil. Je moet je zondeschuld op deze manier (met nog vele andere dingen meer) afbetalen, God verzoenen en zo zalig worden.
BAR!!
Later ziet Luther hoe leeg en waardeloos dit alles is geweest, maar ondertussen doet hij zijn uiterste best. En als hij het te druk heeft om al deze gebeden te doen, spaart hij ze op om ze in een rustige tijd allemaal tegelijk in te halen (maar in 1520 heeft hij al drie maanden bidden gebedsachterstand ...) Verder vast Luther zo streng dat zijn gezondheid gevaar loopt: liever vasten, dan feesten. O, wat doet de ernstige jonge monnik toch zijn uiterste best om zichzelf te verlossen! Op een keer is hij in zijn biecht zo uitgebreid zijn zonden aan het vertellen, dat hij zes uren aaneen aan het biechten is. Maar ja, je moet ook wel alles volkomen eerlijk biechten, anders krijg je geen vergeving ... En o, daar heeft Luther toch zo'n ontzaglijk verlangen naar, dat hij er alles, alles voor over heeft om maar vergeving te krijgen en met die heilige en rechtvaardige God verzoend te worden. En het allerbelangrijkste bij de biecht - waar Luther het 't allermoeilijkste mee heeft - is, dat je het ware berouw moet voelen over je zonden, anders krijg je nog geen vergeving. En Luther weet maar nooit of zijn berouw wel echt is. Daarom is hij vaak in grote wanhoop en moedeloosheid. Wat hij immers ook probeert, hij blijft vol zonden en kan dat ware berouw niet maken. De bekendste biechtvader van Luther is Johann von Staupitz, die hem ook al niet begrijpt en hem dus ook niet kan troosten en het maar overdreven vindt, waar Luther allemaal last van heeft. Maar Maarten weet: niet alleen grote zonden scheiden mij van God; ook 'kleine' zonden. Daarom moet deze vermoeide monnik op een andere manier vergeving van zonden ontvangen!