De Catechismus van Genève vraag en antwoord 21 t/m 29
Auteur: ds. W. Pieters
Van God de Vader
Vr. 21 Zeg nu het eerste deel op. Antw : Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde.
Vr. 22 Waarom noemt ge de Vader? Antw : Allereerst wel met het oog op Christus, Die zowel Zijn Wijsheid is, van Hem geboren voor alle tijden, alsook gezonden in deze wereld, verklaard is Zijn Zoon te zijn. Hieruit toch leiden wij af, dat daar God de Vader van Jezus Christus is, Hij ons ook tot een Vader is.
Vr. 23 In welken zin kent gij Hem de naam Almachtige toe? Antw : Niet op deze wijze, dat Hij een macht heeft, die Hij niet gebruikt; maar dat Hij alles onder Zijn macht en in Zijn Hand heeft; dat Hij door Zijn voorzien de wereld bestuurt, door Zijn wil alles tot stand brengt, en alle schepselen naar het Hem goeddunkt, regeert.
Vr. 24 Gij verzint dus niet een sluimerende kracht van God, maar acht dat het zulk een is, die de Hand altijd tot het werk bewogen heeft, zodat er niets dan door Hem, en Zijn besluit geschiedt. Antw : Zó is het.
Vr. 25 Waarom voegt gij daarbij: Schepper van hemel en aarde ? (Rom. 1 : 20) Antw : Omdat Hij doorwerken Zich aan ons geopenbaard heeft; Hij moet daarin ook door ons gezocht worden. Want onze geest kan Zijn wezen niet vatten. De wereld zelf is dus als een soort spiegel, waarin wij Hem kunnen zien, voor zover het ons dienstig is Hem te kennen.
Vr. 26 Verstaat gij onder hemel en aarde niet alles wat er bovendien aan schepselen bestaat? Antw : Ja zeker, maar in deze twee benamingen worden ze alle begrepen, omdat ze of hemels zijn, of aards.
Vr. 27 Waarom echter noemt gij God alleen maar de Schepper, terwijl het veel belangrijker is, de schepselen te verzorgen en in stand te houden, dan ze eenmaal geschapen te hebben? Antw : Door dit artikel wordt zeker niet slechts aangeduid, dat God Zijn werken eenmaal zó geschapen heeft, dat Hij daarna de zorg daarvoor heeft laten varen. Veeleer moet men het zó vasthouden, dat de wereld, gelijk ze eenmaal door Hem geschapen is, zo nu ook door Hem bewaard wordt. En dat zowel de aarde, als alle andere dingen niet in stand blijven, tenzij voorzover zij door Zijn kracht, en als door Zijn Hand in stand gehouden worden. Bovendien, dewijl Hij alles zó in de Hand heeft, wordt daardoor ook teweeg gebracht, dat Hij de hoogste Bestuurder en Heere is. Derhalve is het passend Schepper van hemel en aarde zó te verstaan, dat Hij het alleen is, die met wijsheid, goedheid en macht de gehele loop en orde der natuur regeert; die de Bewerker is van regen zowel als droogte, van hagelslag en andere stormen, en van heldere lucht. Die door Zijn weldadigheid de aarde vruchtbaar maakt, en haar weer, door Zijn Hand terug te trekken, onvruchtbaar maakt; van Wie gezondheid zowel als ziekten voortkomen, aan Wiens heerschappij tenslotte alles onderworpen is, en Wiens wenk zij gehoorzamen.
Vr. 28 Wat moeten wij denken van de goddelozen en de duivelen, zullen wij zeggen, dat die ook aan Hem onderworpen zijn? Antw : Hoewel Hij ze door Zijn Geest niet bestuurt, bedwingt Hij ze toch met Zijn macht als met een teugel, zodat ze zich zelfs niet kunnen bewegen, dan voor zover Hij het hun toestaat. Ja, Hij maakt ze zelfs tot dienaars van Zijn wil, zodat zij huns ondanks en tegen hun eigen beleid in, gedwongen worden uit te voeren, wat Hem goed gedacht heeft.
Vr. 29 Welk nut trekt gij uit de kennis van deze zaak? Antw : Zeer veel. Want het zou er voor ons slecht uitzien, als er de duivelen en de goddeloze mensen iets vrijstond buiten de wil van God, en wij zouden zeker nooit een gerust gemoed hebben, wanneer wij denken dat wij aan hun lust zijn blootgesteld. Ja, wij zijn dan pas veilig en gerust, wanneer wij weten dat zij beteugeld en als ingesloten worden door Gods beslissing, zodat zij niets kunnen zonder Zijn toestemming, terwijl God zelf Zich inzonderheid voorbehouden heeft onze Beschermer en de Voorstander van ons heil te zijn.