Citaten van Hermannus Witz, Petrus Immens en Willem Teellinck
Auteur: ds. W. Pieters
Hermannus Witz
Er is niet aan te twijfelen of de langdurige voorspoed waarin wij geweest zijn, heeft aanleiding gegeven tot groot verval. Onze benen waren te zwak om dat lastige pak van die overmatige weelde te dragen. Terecht behoorden die liefde-koorden, waarmee de Heere ons heeft getrokken, ons des te sterker aan Zijn heilige dienst te hebben verbonden. Als wij daar een recht gebruik van hadden gemaakt, zouden wij daarin de goedheid van God - van Wiens milde hand zij ons toekwamen - dankbaar hebben erkend, en daaruit hebben geleerd: wat ons van God was toegekomen, behoorde niet anders dan naar Zijn wil, in Zijn dienst, tot Zijn eer besteed te worden.
Wij moesten in het genot van die zegeningen op een heilige manier hebben bedacht dat het niet zozeer die uiterlijke dingen waren, als wel God Zelf Die ons daardoor vermaakt. En vonden wij er enige zoetheid in, waarom wij die gaven lief kregen, dan moesten wij opklimmen om te overdenken welke zoetheid in de Gever wel moest wezen, en hoe waardig Die dan is om Hem boven Zijn gaven en boven alles uit, met de inspanning van al onze krachten te beminnen.
Zo behoorden onze zielen door het genot van die voorspoed tot de Heere, Die ons voorspoedig maakt, op te stijgen en in Zijn Goddelijke liefde te worden gesterkt. Temeer wanneer wij daarbij eens bedachten dat wij het allerminste kruimeltje droog brood en het allergeringste druppeltje koud water niet in Gods gunst konden genieten, of de Heere Jezus Christus moest daarvoor, na al dat bange en bittere lijden, de vervloekte dood des kruises sterven; - opdat wij in Gods liefde zulke goed gemeubileerde huizen, zulke welvoorziene tafels, zulke sierlijke klederen (?) en zulk een overvloed van alle begeerlijke dingen zouden hebben. Daarom heeft onze grote Heere Jezus zonder huis, zonder bezittingen moeten omzwerven, terwijl Hij toch de Erfgenaam van alles was. Daarom heeft Hij honger en dorst geleden, ja: die bittere kruis-beker met de droesem van 's Vaders wraak met alles, op onze gezondheid uitgedronken. Daarom heeft Hij Zijn leven in zulke armoede doorgebracht, dat Hij moest klagen: "De vossen hebben hun holen en de vogels des hemels hun nesten, maar de Zoon des mensen heeft niet waarop Hij het hoofd nederlegge." Zo duur en zuur heeft Jezus al die overvloed voor Zijn uitverkorenen gewonnen; anders was het onmogelijk dat zij het minste in Gods gunst zouden genieten. En hoe moest deze overdenking de heilige ziel in Gods liefde doen ontbranden! Dan zouden de goederen van deze aarde voor ons een trap zijn geweest tot de hemel en tot hemelsgezindheid
Petrus Immens
"De Heere God biedt Zich aan door het Evangelie. Hij is gewillig om zondaren - zo ellendig, zo zondig, zo onmachtig en onwillig - in Zijn verbond op te nemen. Dit doet Hij door Zijn Woord, Jesaja 27:
"Grimmigheid is bij Mij niet; wie zou Mij als een doorn en distel in oorlog stellen, dat Ik tegen hem zou aanvallen, en hem te gelijk zou verbranden? Of hij moest Mijn sterkte aangrijpen, hij zal vrede met Mij maken; vrede zal hij met Mij maken."
God maakt in het Evangelie bekend dat Hij genadig en barmhartig is; dat Hij de dood van de zondaar niet begeert; dat Hij lust heeft tot zijn behoud; en als Zodanig biedt Hij Zich aan de ziel aan.
Als de Heere van Zijn kant het verbond maakt, bestaat dat hierin: Hij lokt hen zeer lieflijk en vriendelijk door al de voordelige, beminnelijke en ziel-minnende goederen en gemakkelijke voorwaarden van het verbond voor te stellen en aan te bieden. Gemakkelijk, omdat God belooft die Zelf te zullen geven. Want Hij zegt: Ik zal het doen, Ik zal het maken. Dan zegt de HEERE:
"O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk! Hoort aandachtig naar Mij, en eet het goede."
God laat het verbond in zijn beminnelijkheid en heerlijkheid voorstellen, om het hart in te winnen. Hij ruimt alles wat de toestemming en inwilliging aan de kant van de ziel hindert, uit de weg; al de hinderpalen en beletsels die haar ophouden.
Ezechiël 20:
"Ik zal u onder de roede doen doorgaan, en Ik zal u brengen onder de band van het verbond."
Deze spreekwijze is ontleend aan de kudden lammeren, die onder de hand van tellers doorgingen, en die daardoor voor de HEERE werden afgezonderd. Dan werd alles wat in de weg lag, weggenomen. Zo belooft de Heere: Ik zal al de struikelblokken wegnemen. De ziel kan dan niet zeggen: mijn zonden zijn te groot.
Als de Heere een verbond met de ziel maakt, dan stelt Hij haar door Zijn Geest in bezit van alles wat tot de toestemming en inwilliging nodig is."
Willem Teellinck
"Ja, lieve Heere God, Wiens genade geen einde heeft, en Die ons beveelt dat wij ons tot U bekeren, opdat wij door U worden gezegend: bekeer ons, Heere, zo zullen wij bekeerd zijn. Trek ons, Heere, zo zullen wij U nalopen. Ja, werk genadig door Uw Geest in onze betrachtingen, en dan zullen wij graag onszelf verloochenen en U welbehagelijk dienen, al de dagen van ons leven.
Heere God, Gij weet immers wel dat het niet in iemands macht staat hoe hij zijn gang zal richten. Gij zijt het toch, Heere onze God, Die dat alles doet. Gij zijt het, Die aan de moeden kracht geeft en aan de machtelozen voldoende sterkte. Zo is ook Uw genade zo groot, dat Gij ons ook Zelf vriendelijk nodigt en ons tot U roept, opdat wij door U worden bekeerd.
Daartoe hebt Gij ons ook uit grote genade het Woord der bekering gegeven. Daarin hebt Gij ons getrouw bekend gemaakt de rechte weg van de ware bekering. Daarin hebt Gij ons ook al de trouwe en krachtige middelen volkomen voorgeschreven die wij - slechte, verdorven mensen - nodig hebben om tot ware bekering te komen.
Nu dan, goede God, laat toch Uw genade en macht groot worden over ons. Ja, geef ons een vaardig en gewillig hart om Uw aangeboden genade goed te gebruiken, door ijverig gebruik te maken van de voorgeschreven middelen. Laat het ons nooit verdrieten om steeds al Uw raad op te volgen, al Uw genademiddelen voortdurend te gebruiken. Want wij kunnen toch wel, in hetgeen ons dagelijks wedervaart, voldoende gewaar worden dat Gij gewoonlijk niet anders wilt werken dan door de gewone middelen.
Zoals wij dan, lieve Heere God, niet traag of nalatig zijn in het waarnemen van de geschikte middelen om onze natuurlijke begeerten te voldoen, zo laat ons ook niet traag of nalatig zijn in het waarnemen van de Goddelijke heilsmiddelen, die Gij hebt voorgeschreven, om onze bekering en zaligheid te bevorderen. Opdat ons ijverig bezig zijn met de aardse dingen niet op de laatste dag tegen ons getuigt ten oordeel, wanneer wij in het gewichtige werk van de ware bekering traag en nalatig bevonden zouden worden."
Uit: De Christelijke Leidsman, aanwijzende de praktijk der ware bekering; waarin uitvoerig wordt behandeld hoe het werk der ware bekering goed wordt begonnen én goed wordt voltrokken (1618); bladzijden 29-31.