Wonderlijke Ontmoetingen (3)
Auteur: ds. W. Pieters
2 x bang voor een kind van God
In het jaar 1833 kwam ds. John Warburton preken in Abingdon, de gemeente van William Tiptaft. William Tiptaft was een vriend van ds. Philpot en hij had zowel Warburton als Philpot uitgenodigd om bij hem de nacht over te blijven. Over de ontmoeting van deze beide kinderen en knechten van God schrijft Philpot het volgende:
“Ik liep zo'n 13 kilometer om ds. Warburton te horen en te ontmoeten. In die tijd was ik nog maar net onderwezen in de dingen der eeuwigheid. Ik voelde iets van de staat van mijn ziel in grote beproeving. Ik had wel op de universiteit gestudeerd, maar nu had ik geleerd, dat alleen genade werkelijk van belang is.
Onder deze omstandigheden ging ik naar Abingdon en ik voelde mijn gemis aan genade en daarom had ik veel vrees. Want de dienaar van God die ik zou ontmoeten, had juist veel genade. Ik vreesde dat hij mij zou afkeuren, zowel onder de preek als in het persoonlijk gesprek.
Later hoorde ik dat de arme, lieve man bijna even bang was om mij te ontmoeten, omdat hij had gehoord dat ik zo'n geleerde predikant was. Maar voor die vrees was natuurlijk heel geen goede reden...!
Maar door Gods goedheid was ook mijn vrees ongegrond, want ds. Warburton ontving mij met veel vriendelijkheid en we spraken in liefde over de grote dingen van het Koninkrijk Gods.
Ik mocht met zegen naar zijn preek luisteren. De volgende morgen vroeg ds. Warburton na het ontbijt aan mij om met gebed te eindigen. Dat deed ik met een bevend hart, omdat ik vreesde dat hij mijn gebed wel arm zou vinden. Maar de Heere hielp mij.
Daarna stapten wij beiden in zijn koets, spraken aangenaam met elkaar tijdens de reis en namen afscheid van elkaar met grote liefde.
Vanaf die dag kreeg ik een plaatsje in het hart van deze lieve knecht van God! Mijn vrees was dus ongegrond ...
De kapitein en de Jood
Een zeeman ging eens met een passagiersboot stroomafwaarts naar zee. Boven de oceaan hingen zware, dreigende wolken, storm... Toen het schip erin ging, vroeg een angstige jonge man huiverend: `Zullen we storm krijgen?'
`Wees niet bang', antwoordde de ernstige zeeman, `want de Heere weet in welke omstandigheden we zijn en zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, ontfermt de Heere Zich over hen die Hem vrezen.'
Met dit antwoord, ging de zeeman verder met zijn werk.
Jaren gingen voorbij. De zeeman was kapitein geworden. Op één van zijn reizen kwam een goed geklede man naar hem toe met de vraag: `Zullen we een goede reis hebben, kapitein?'
`Dat kan geen kapitein u vertellen, meneer, maar alleen Hij Die de wateren in Zijn hand houdt en de hemel met een span meet.'
`Dank u wel, kapitein; het verheugt mij, dat u zo snel tot de kern van de zaak komt. U herinnert mij aan een zeeman die mij bemoedigend toesprak op mijn eerste zeereis.'
`Wat zei hij?'
`Ik was bang voor de woeste golven en hij zei mij: `Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, ontfermt de Heere Zich over hen die Hem vrezen.' Ik was toen een Jood, zodat de tekst mij niet onbekend was, maar ik kon God niet mijn Vader noemen. Maar ik voelde duidelijk dat die zeeman rustig en gelukkig was als een kind op de knie van zijn vader. Eerst vroeg ik mij verwonderd af, wat iemand zo'n vertrouwen kon geven; daarna bad ik erom en zocht ik er zelf naar en nu ben ik een Christen en een zendeling onder mijn eigen volk. Laat mij u mijn visitekaartje geven.'
`Hoe lang is het geleden, sinds u op die woelige zee was?'
`Zeventien jaren.'
`Zou u de zeeman herkennen, als u hem zag?'
`O vast, ik heb zo vaak aan hem gedacht.'
`Hij staat hier voor u.'
`Onmogelijk, kapitein, hij was een gewone zeeman.'
`In die zeventien jaar dat u een Christen en een zendeling bent geworden, is de zeeman kapitein geworden ...'
Een vriendschapsband die eerlijk maakt
“De Bijbel schijnt soms voor mij zonder voedsel of geur en alle verborgenheden daarin voor mijn gemoed geheel afgesloten. De liefde tot de afgoden vervult mijn hart en iedere dag weer hoereer ik achter hen af. Geen beuzeling is te dwaas om al mijn gedachten in beslag te nemen. Mijn hart schijnt een poel van ongeloof, wellust, hoogmoed, onreinheid en zedeloosheid. Ik word wel bewaard voor het uitwendige kwaad, maar mijn hart is zó vuil en goddeloos, dat ik op niemand een steen durf te werpen...”
Zo schrijft de ootmoedige dominee Joseph Charles Philpot op 1 december 1834 aan zijn meest innige vriend Joseph Parry. Parry is een eenvoudige boer in Allington en Philpot een geleerde predikant in Stadhampton, maar zij worden vrienden voor het leven. Bijna drie jaren lang geeft God boer Parry gebeden en smekingen, dat Philpot in Allington voorganger mag worden ─hoewel hij Philpot eerst heel niet kende... In october 1833 gaat hij voor het eerst Philpot horen in de dorpskerk van Stadhampton. Door die preek wordt het hart van boer Parry aan dominee Philpot op het innigst verbonden en zijn gebeden voor deze knecht van God worden steeds inniger, geloviger en vuriger. Deze band van diep-geestelijke vriendschap zal meer dan 30 jaren duren.
Echte vriendschap betekent, dat je alles eerlijk kunt schrijven. Dat doet ds. Philpot ook aan zijn boezemvriend Joseph Parry. Lees maar mee: “Ik voel dagelijks meer en meer de arglistigheid en goddeloosheid van mijn bedrieglijke hart en de ellendige puinhoop, waarin ik mij van nature en door mijn daden bevind. Ik voel mij totaal onwaardig om Christen te heten... Ik beken eerlijk, dat ik zeer vleselijk, hoogmoedig, dwaas, wereldsgezind, blind en ongelovig ben; en dat mijn oude mens vreselijk verdorven is en vol van de meest hatelijke en afschuwelijke ondeugden die in mij opwellen.”
Philpot ─die nog ongetrouwd is─ komt bij Parry in zijn ruime boerderij inwonen en al de kinderen in het gezin hebben de hoogste achting voor deze ootmoedige, eerlijke en oprechte knecht van God. Hij mag meermalen getuigen van de genade die God aan hem schonk; en nooit is er in al die jaren twist geweest tussen Joseph Parry en Joseph Charles Philpot!