Catechismus vraag 60 uitleg: Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?
Auteur: ds. W. Pieters
Wanneer we het blijde nieuws hebben gehoord dat het weer mogelijk is om rechtvaardig voor God te verschijnen, dringt zich vast na korte tijd de vraag aan jou op: hóe dan? Op die vraag gaan de opstellers van de Heidelbergse Catechismus graag nader in. Eerst in antwoord 60, en dan in de vragen en antwoorden 61, 62, 63 en 64 om allerlei tegenwerpingen of bezwaren te ontzenuwen of onduidelijkheden op te helderen.
Vraag en antwoord 60 is één van de belangrijkste uit de hele Catechismus.
Ik schrijf de vraag en het antwoord nu helemaal neer (enigszins verduidelijkt):
Vraag: Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?
Antwoord: Alleen door een waar geloof in Jezus Christus; alzó dat, al is het, dat mijn geweten mij aanklaagt,
(1) dat ik tegen al Gods geboden zwaar gezondigd
(2) en geen daarvan gehouden heb
(3) en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben;
nochtans God,
- zonder enige verdienste mijnerzijds,
- uit louter genade mij de volkomen (1) genoegdoening, (2) gerechtigheid en (3) heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad of gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, zoverre ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem.
Rome en Reformatie verschillen niet over de vraag of wij rechtvaardig voor God moeten zijn en evenmin over de vraag of wij rechtvaardig voor God kunnen zijn. Het enige punt van verschil - een eeuwigheidsverschil! - was en is: HOE? Op welke manier kunnen wij rechtvaardig zijn voor God? Twee mogelijkheden zijn er: (A) door iets van onszelf: goede werken / sacramenten + (B); of (B) door geloof in Christus uit genade alléén ... Rome kiest net als het farizeïsme dit al eeuwen daarvoor had gedaan en het orthodoxe jodendom dit nog steeds doet, voor mogelijkheid (A). Luther en Calvijn, Zwingli en Datheen, Olevianus en Ursinus, en alle reformatorische Christenen van toen en nu kozen en kiezen nog steeds (eerst wel noodgedwongen, later ook zielsverheugd en dankbaar) voor mogelijkheid (B).
Laat ik eerst de opmerking tussen haakjes eens toelichten. Wanneer Luther voor mogelijkheid (B) kiest, heeft hij eerst mogelijkheid (A) grondig geprobeerd. Dat is de mens eigen. Daar is hij op aangelegd, dat leert ook zijn geweten hem: zelf goed je best doen, alles ervoor over hebben, en dan de hulp van Gods genade en van het offer van Jezus Christus inroepen. Maar al probeerde hij het nog zo serieus, het lukte hem niet om langs deze weg vrede te vinden voor zijn geplaagde en verontruste ziel.
Ik voeg daar aan toe: Gode zij dank!
Dat Luther en anderen dan ook - na verloop van tijd - mogelijkheid (B) kiezen is door de NOOD GEDWONGEN. Daar is het echter niet bij gebleven, welnee! Het is anders geworden. Door Gods Geest verlicht en geleid, door Gods genade bevrijd en verblijd, komt er een intense vreugde in hem (en in jou ook, langs diezelfde weg!), wanneer hij (en jij) gaat ontdekken dat in Christus en Zijn offerdood, dat in Gods genade, nu alles volkomen klaar ligt. Dus eerst is het: van mij kán er niets bij, helaas! Vervolgens wordt het: van mij hóeft er niets bij, gelukkig!
Wanneer we vraag 60 bekijken, valt op dat de Catechismus niet vraagt: hoe ben jij ooit eens een keer gerechtvaardigd geworden voor God? Ook niet: hoe heb jij (vroeger) je rechtvaardigmaking in de vierschaar der consciëntie beleefd? Maar er wordt gevaagd: hoe ben je rechtvaardig voor God? Zonder de zin te veranderen, maar om de bedoeling beter te laten uitkomen, mag je "nu" tussenvoegen: hoe ben je nú rechtvaardig voor God?
Eerst iets over die uitdrukking "vierschaar der consciëntie". Je weet misschien dat het woord "consciëntie" uit het Latijns afkomstig is, en "geweten" betekent. Het woord "vierschaar" is oudnederlands en betekent: rechtbank. De vierschaar der consciëntie is dan ook de rechtbank van het geweten. Het gaat in antwoord 60 over God Die zondaren rechtvaardigt. Wanneer Hij dit doet, doet Hij het werk van een rechter. Bij een rechter die vonnis velt, hoort natuurlijk een gedaagde of aangeklaagde / een beschuldigde. Wie is dat? Dat ben jij. In een rechtszaal hebben we verder de aanklager, de getuigen en de advocaat. De aanklager is Gods wet - je mag ook zeggen: het geweten; en de duivel is getuige à charge - dus niet om je te verontschuldigen, maar nog des te zwaarder te beschuldigen. De advocaat, ten slotte, is de Heere Jezus.
Wanneer God jou gaat vrijspreken van schuld en straf, gaat Hij je eerst veroordelen door Zijn heilige wet. Heb jij wel eens de beschuldiging van Gods wet ervaren? Daar lezen we over in antwoord 60: mijn geweten klaagt mij aan, beschuldigt mij. Waarvan? Ik heb gezondigd tegen Gods geboden - en dat niet tegen één of twee, maar tegen ál Gods geboden. Ik heb zelfs zwaar ertegen gezondigd. Kijk het eens na! Heb jij je ernstig misdragen tegen het eerste gebod van Gods heilige Wet: "Gij zult geen andere goden voor Mijn Aangezicht hebben"? Op welke manier heb jij dan tegen dit gebod gezondigd? Denk jij daar wel eens aan? Een andere god hebben betekent dat je iets of iemand in plaats van God aanbidt, vereert, vertrouwt, bemint. En het tweede gebod? Dat klaagt je ook aan dat je het hebt overtreden. Waar gaat het over? Geen afbeeldingen van God maken. Dat is: God niet naar je hand willen zetten (met een moeilijk woord: niet willen manipuleren). En dat doen we zo graag, en dat proberen we zo vaak. Maar dat is grote zonde! En het derde gebod - Gods Naam? En het vierde - Gods Dag? En zo voort.
De duivel doet er graag een schepje bovenop, als beschuldigende getuige. Wat kan hij je benauwen wanneer hij je in het gezicht vliegt en zegt: weet je nog, toen je zo en zo deed, en toen je dat en dat zei? Weet je nog, toen je tegen je geweten inging? En toen je moeder huilde om je grote mond? En zo voort. Wat kan in die omstandigheid de roomse leer weinig troost bieden. Dan is er namelijk alleen maar troost bij God voor zo'n jongere die eerst die hele beestenboel heeft opgeruimd en de zwijnenstal heeft uitgemest. Ja, als dat 's zou lukken ...! Dan ...! Maar het lukt niet. Tenminste het lukte Maarten Luther niet. En daarom was hij bij tijden radeloos door de roomse weg van troost: hoe komt het ooit weer goed tussen God en mij? Doordat ik mijn uiterste best doe, beter word, heiliger word, rechtvaardiger word - en dán, ja: dan verklaart God mij om Jezus' wil, en om wille van mijn tranen en boete, rechtvaardig! Volgens de Catechismus is het echter nog erger met jou en mij dan bovenstaand is uitgelegd. Niet alleen heb jij zwaar gezondigd tegen al Gods heilige geboden, maar ook ...
"Volgens de Catechismus is het echter nog erger met jou en mij dan bovenstaand is uitgelegd. Niet alleen heb jij zwaar gezondigd tegen al Gods heilige geboden, maar ook ...", zo eindigde ik in het nummer van november de uitleg van antwoord 60. Wat is er nog meer, dan?, denk je misschien. De Catechismus zegt
Dat mijn geweten mij aanklaagt dat ik:
- tegen al Gods geboden zwaar heb gezondigd
- en geen daarvan heb gehouden.
Nu lijkt de zin bij het tweede gedachtestreepje hetzelfde te zeggen als bij het eerste streepje. Toch is dat niet zo. Dit zal ik duidelijk maken met een voorbeeld uit het verkeer. Wanneer jij verkeer van rechts geen voorrang hebt gegeven (en daardoor een ongeluk hebt veroorzaakt), heb jij een verkeersregel overtreden. Maar dat betekent niet dat jij ALTIJD deze verkeersregel overtreedt. Welnee, ontelbaar vele keren heb jij die verkeersregel gehouden, alleen nu een keertje niet. Is dit ook zo wat betreft de wet van God? Kunnen we zeggen: Heere, ik heb het zevende gebod (of het zesde) wel een keertje overtreden, maar ik heb het ook vele malen gehouden / gehoorzaamd? Of als we dit niet kunnen, kunnen we dan toch op zijn minst zeggen: Heere, ik heb dit gebod wel vele malen overtreden, maar toch ook een enkel keertje gehouden? Nee. Dat kunnen we niet. Van de Tien Geboden geldt, in ieder geval volgens de Heidelbergse Catechismus, dat we nooit een gebod hebben gehoorzaamd. We hebben nooit iets anders gedaan, dan alleen maar altijd alle geboden van God overtreden ... Herken jij je in deze beschuldiging? Zegt jouw geweten "Amen" op deze beschrijving van jouw hart en leven? Of ben je diep van binnen het hier helemaal mee oneens - of in ieder geval niet helemaal mee eens?
Wanneer het licht van Gods Geest op je leven en in je hart valt, ga je meer en meer verstaan: ook die keren dat ik het gebod heb gehouden, heb ik het toch niet gehouden. Ik meende van wel, maar het was ten diepste niet waar. Denk aan de rijke jongeling. Wanneer Jezus hem zegt wat God in Zijn wet van hem eist, zegt hij (Markus 10 vers 20):
"Meester, al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af."
Was dit ook zo? Ja, hij was hierin heel oprecht en hij hoefde er niet om te liegen. En toch loog hij, vergiste hij zich, bedroog hij zich ontzaglijk. Het was helemaal niet waar! Aan de buitenkant was het wel waar (dat veronderstel ik, mede omdat we in vers 21 lezen dat Jezus hem liefhad toen Hij hem aanzag); maar in geestelijke zin, zoals het door God is bedoeld en zoals het alleen voor God kan bestaan, had hij nooit één gebod écht gehouden. De Catechismus gaat vervolgens nóg een stapje verder en zegt:
Dat mijn geweten mij aanklaagt dat ik
- tegen al Gods geboden zwaar heb gezondigd
- en geen daarvan heb gehouden
- en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben.
Dit is een super deprimerende uitspraak. Als je al niet veel hoop had op verbetering, raak je nu je laatste glimpje hoop helemaal kwijt. Waarom is de Catechismus zo negatief? Omdat de toestand er nu eenmaal niet rooskleuriger voorstaat. In vraag en antwoord 8 lees je hetzelfde: Zijn wij zó verdorven, dat wij gans en al onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad? Ja. Alleen, nu staat er in dat antwoord nog wat bij: Tenzij dan dat wij door de Geest van God wedergeboren worden.
Dus, wanneer we door God worden vernieuwd, wanneer de Heilige Geest ons een nieuw hart, dat is: een nieuwe wil en een nieuw inzicht en een nieuw verlangen geeft, dán zijn we niet meer helemaal onbekwaam tot het goede en geneigd tot al het kwade ... Nu zijn we in vraag 60 (een heel eind verder dus) en nu lezen we dat we volgens de Catechismus nog steeds op hetzelfde punt zitten: tot alle boosheid geneigd. Hoe zit dat? Het antwoord vind je in Romeinen 7, waar Paulus over zichzelf schrijft dat hij het kwade niet wil, maar toch doet, en het goede wel wil, maar toch niet doet. Maar hij schrijft daar ook, dat híj zelf het kwade, het zondige, niet doet, maar dat zijn boze, goddeloze bestaan dat kwade doet. Hij maakt dus onderscheid tussen zijn ene "ik" en zijn andere "ik". Het ene "ik" is de oude mens, zoals Paulus is vanuit zichzelf (al is hij nog zo echt bekeerd), en het andere "ik" is de nieuwe mens, die in de geloofs-eenheid met Christus leeft. Dat oude "ik" is nog steeds tot alle boosheid geneigd (antwoord 60); dat nieuwe "ik" wil het kwade niet, maar juist het goede; en is dus tot het goede geneigd (antwoord 8). Er zijn dus in een kind van God twee tegenovergestelde begeerten. Lees maar Galaten 5 vers 17:
"Het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees."
De statenvertalers leggen het als volgt uit: "De kwade lusten van het vlees strijden tegen de goede lusten, die de Heilige Geest in de wedergeborenen verwekt."
Het gevolg daarvan is:
"... zodat gij niet doet, wat gij wilde."
Dit is in twee opzichten waar. Enerzijds doe je niet altijd wat je goede begeerte wil, omdat je boze lusten daartegen strijden en het meermalen verhinderen. En anderzijds doe je niet altijd wat je zondige begeerte wil, omdat je heilige verlangens - door Gods genade - daartegen strijden en het - al weer door Gods genade - meermalen verhinderen.
Wat nu antwoord 60 zegt, is niet dat wij als kinderen van God geen goede dingen hebben gedaan, of doen, of zullen doen, maar dat wij VANUIT ONSZELF geen goede dingen hebben gedaan, of doen, of zullen doen. Nooit en te nimmer! Nooit en te nimmer!
Maar voordat je nu sip kijkt en de moed opgeeft ..., moet je even nakijken in welk verband Olevianus en Ursinus dit negatieve plaatje van jou en mij tekenen. Ze doen het om ons des te meer te tróósten. Hoe dan? Wel, antwoord 60 gaat uitleggen hoe God ons rechtvaardig voor Zich stelt. En dan blijkt: dit doet Hij niet met behulp van ons, omdat wij (gelukkig) nog iets goeds hebben, ons best doen, ons proberen op te knappen, of zo. Maar al ben je nu 100% tegengevallen, ja al zou je (bij wijze van spreken) 10 x 100% teleurgesteld in jezelf blijven ..., dan staat al dat gruwelijke en negatieve God niet in de weg om jou vrij te spreken en van straf te ontslaan.
- De roomse kerk zegt: rechtvaardig word jij voor God met behulp van iets van jezelf.
- De Reformatie zegt: rechtvaardig word jij voor God zonder hulp van ook maar iets van jezelf - Gode zij dank!
In antwoord 60 komt het zoete na het zure. En omdat het zure zo heel erg zuur en bitter is, is het zoete des te zoeter! Wat was ook al weer het zure en bittere? Dat mijn geweten mij aanklaagt dat ik tegen al Gods geboden zwaar heb gezondigd, dat ik er nooit ene van heb gehouden en dat ik voor het toekomstige nog steeds, vanuit mezelf, tot alle boosheid ben geneigd. Is dit jou al bitter en zuur geworden? Is jouw hart onder deze wrange werkelijkheid al eens ineengekrompen? Het zoete begint met het woordje Nochtans. Dit is wat verouderd. In het dagelijks spraakgebruik komt het niet meer voor. Wij zouden nu zeggen Toch - ondanks dit alles
Dit opent een nieuw perspectief / doorzicht. Wat voor uitzicht komt er nu? Komt er na de opsomming van onze tegenvallers nu gelukkig toch ook een opsomming van onze meevallers? Nee! Waarom niet? Van ons uit zou er geen enkel perspectief zijn. Er is niets goeds op te sommen. De roomse leer doet dat wel en eist dat ook. We moeten iets goeds kunnen stellen tegenover al dat kwade. En we kunnen dat ook. Welnu, Luther probeerde het, maar het lukte niet. Alles wat goed leek, bleek bij nader inzien toch niet goed te zijn. Het is met onze goede daden hopeloos gesteld. In de trouwbijbel van mijn vader en moeder stond een drukfout in Jesaja 64 vers 6:
"... al onze ongerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed."
Weet jij welke drukfout? Er moest staan (omdat Jesaja dat ook zo schreef):
"... al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed."
Met de drukfout-weergave is de roomse kerk het wel eens, maar tegen de goede uitgave steigert ons roomse hart in: zijn ook al mijn goede daden, mijn beste werken walgelijk? Afschuwelijk? Wegwerpelijk? En toch is het zo, volgens God. En Hij weet het vast beter dan jij en ik, niet waar? Daarom kan de Catechismus niet verder gaan met een opsomming van het goede in ons. Nee, er volgt na Nochtans: God,
- zonder enige verdienste van mijn kant,
- uit louter genade mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft; zover ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem.
Wat doet God? Hij schenkt mij iets. Anders gezegd: Hij rekent mij iets toe.Toerekenen heeft te maken met wat op de bank gebeurt: een geldbedrag van rekening A wordt overgeschreven op rekening B. God, de hemelse Bankier (of, zoals William Huntington Hem noemt, de Kassier der armen) rékent het "bedrag" van Christus alsof het van mij was. Hij schrijft in Zijn Goddelijke "Boekhouding" het "geestelijke Kapitaal" van Zijn Zoon op de "bankrekening" van mij, van de gelovige.
Over welk kapitaal gaat het? De volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus."Genoegdoening" is: betaling. Onze zonde veroorzaakt schuld. Deze schuld van ons bij God moet worden voldaan. Het lijden en sterven van Christus is die volkomen voldoening of betaling. Het tweede is "gerechtigheid", dat is: de volkomen wetsgehoorzaamheid die Christus tijdens heel Zijn leven op aarde heeft opgebracht. Het derde is Zijn volkomen heiligheid. Dat Christus dus heel Zijn leven op aarde, een reine menselijke natuur bezat.
Deze drie dingen passen precies bij ons gebrek.
Tegenover ons "tegen al Gods geboden zwaar gezondigd hebben", staat Christus' betaling / genoegdoening.
Tegenover ons "nooit een gebod gehouden / gehoorzaamd hebben", staat Christus' wetsgehoorzaamheid / gerechtigheid.
Tegenover ons "geneigd zijn tot alle kwaad", staat Christus' reine, zondeloze heiligheid.
Christus past precies bij de slechtste ...! Waarom zou God dit doen? Waarom rekent deze hemelse Bankier zo? Is het wel eerlijk? Ja, want de eenheid tussen Christus en Zijn gelovigen is een wettelijke eenheid. We kunnen deze eenheid vergelijken met de huwelijksvereniging. Wie in gemeenschap van goederen trouwt, bezitten als bruidegom en bruid vanaf de trouwdag alles gemeenschappelijk. Stel dat de aanstaande bruid straatarm is. Stel dat de aanstaande bruidegom schatrijk is. Dan zijn ze vanaf de dag van hun trouwen samen ... Wat zijn ze? Dat ligt er maar aan of haar schulden groter of kleiner zijn dan zijn kapitaal. Nu geestelijk: de bruidskerk is onnoemelijk arm, grote schuld bij God, onbetaalbaar. De Bruidegom is Goddelijk rijk, niet alleen onnoemelijk, maar zelfs oneindig rijk. Zijn "bezit" overtreft oneindig ver haar "gemis". Omdat deze arme bruidskerk nu door het geloof wettelijk is getrouwd met Jezus Christus, haar Hemelse Bruidegom, daarom heeft Hij haar schuld overgenomen, en ontvangt zij Zijn bezit. Hoe valt dat uit? Dat valt niet tegen, maar eeuwig mee.
Luther noemde dit de zalige ruil: Hij mijn schuld, ik Zijn verdienste. Hij om mij arm geworden, ik door Hem rijk, zoals Paulus schrijft aan de Christenen te Korinthe, tweede brief, achtste hoofdstuk, negende vers:
"Want gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil arm is geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede rijk zoudt worden."
Daarom staat er in antwoord 60 bij: evenals ... Het is net alsof ik nooit zonde had gehad (erfzonde), en ook nooit zonde had gedaan (in gedachten, woorden en werken). Ja, het is net alsof ik zelf alles aan het kruis heb volbracht, betaald, wat Christus voor mij en in mijn plaats heeft geleden en betaald!
Zo rekent God.
Hoe kan ik deze heerlijke genadeweldaad nu in bezit krijgen? Het staat erbij: God schenkt ze mij. Ik kan ze zelf niet maken, ook niet verdienen, zelfs niet pakken, maar alleen ontvangen. Hoe? Daar zal het volgende antwoord nader op ingaan. Nu staat er alleen aan het eind van antwoord 60 nog: zover ik deze weldaad met een gelovig hart aanneem, aanvaard. In het Duits staat: wenn ich allein = als ik slechts deze weldaad met een gelovig hart aanneem. Heb jij geen geloof? Kun jij niet geloven? Loop je juist op dit ene puntje muurvast? Vraag de HEERE om geloof. Hij heeft het en geeft het!