Wonderlijke Ontmoetingen (4)
Auteur: ds. W. Pieters
Als de dienst van God alles in beslag neemt
Toen de veertienjarige leerling in de herfst van 1786 aankwam op de middelbare school van Virginia, was hij de enige met ernstige gedachten over God. Zijn naam weet ik niet, maar ik weet wel, dat hij alles deed wat hij kon om de zaligheid van zijn ziel te zoeken; al lachten zijn klasgenoten hem uit.
Toen het volgende cursusjaar begon, waren er drie of vier leerlingen die met ernst elke zaterdagmiddag samen kwamen voor gebed. Op een keer ontdekten de andere leerlingen hen en begonnen hun samenkomst te verstoren en relletjes te schoppen.
Die avond onderzocht de rector de oorzaak van het tumult. Toen vertelde de aanvoerder van de bende, dat er een paar zogenaamd vrome jongens waren, die overdreven godsdienstig waren en zo de sfeer verziekten.
Maar de rector nam het voor de vier of vijf jongens op en was verblijd, dat er toch een paar waren, die zorg hadden om hun ziel. In het vervolg mochten ze in zijn kamer hun gebedssamenkomsten houden!
Door deze onverwachte wending, begonnen meer leerlingen deze ernstige bijeenkomsten bij te wonen en binnen korte tijd kwamen er zelfs leerlingen van andere scholen. Binnen twee weken schenen 30 tot 40 jongeren onder indrukken van hun zonden te zijn. Alle andere dingen waren bijna vergeten, toen de dienst des Heeren alles in beslag ging nemen ... Er werd geen spotlach meer gehoord. Alle wereldse genoegens werden graag opgegeven en hun plaats werd ingenomen door het zingen van Psalmen, ernstige gesprekken en gebedsbijeenkomsten.
Anderhalf jaar later konden 225 jongeren vertellen, wat God in Zijn bekerende genade aan hun ziel gedaan had! Hoewel zij gedurig vreesden weer afvallig te worden en daarom kleefden zij de Heere dicht achteraan.
Die leerling van veertien jaar hield vol met het ernstig zoeken van zijn zaligheid, ondanks alle tegenkanting van zijn klasgenoten.
Hoe anders zou alles gelopen zijn - menselijkerwijs gesproken - wanneer hij voor spot en tegenstand was gezwicht ..
Jasper, de oude steenklopper
Moeizaam klopte de oude Jasper de stenen. In een steengroeve verdiende hij een schamel loontje. Ternauwernood kon hij in zijn levensonderhoud voorzien.
Terwijl hij zo zijn zware arbeid verrichtte, hield een prachtige schimmel bij hem stil. Hoog te paard zat de jonker van het dorp. `Morge, Jasper' zei de edelman, `zwaar werk, hè?'
`Goede morgen, mijnheer', antwoordde de oude baas beleefd, ja, dit werk is voor een oude man als ik niet gemakkelijk.'
`Zeg Jasper, weet je wel hoe rijk ik ben?', klonk opgetogen de stem hoog van het paard. `Zover je kunt kijken, zijn al de landerijen van mij!'
`Ja, mijnheer', antwoordde de oude steenklopper beleefd.
`Wat vind je daarvan, Jasper?'
`Wel, mijnheer, u bent zeer rijk!'
`Juist, man, er is in de wijde omgeving niemand zo rijk als ik!'
`Met uw verlof, mijnheer', antwoordde toen de arbeider, terwijl hij zich het zweet van het voorhoofd veegde, `ík ben nog rijker dan ú! Zover u kijken kunt zijn alle landerijen van u, maar kijkt u eens naar boven, mijnheer, van wie is de hemel, denkt u?'
`Dat weet ik niet, Jasper.'
`Wel mijnheer, die hemel is van mij! God is mijn Vader, Hij heeft mij uit satans macht verlost en nu heeft Hij mij tot erfgenaam van de ganse hemel gemaakt.'
De landjonker lachte wat en reed door.
Diezelfde nacht droomde hij zeer benauwd: de rijkste man van het dorp zou over drie dagen sterven ... O, de jonker schreeuwde het uit van angst en badend in het zweet werd hij wakker: over drie dagen zou hij sterven? Vreselijk!
Benauwde dagen had hij, maar toen de derde dag voorbij ging, haalde hij opgelucht adem. Dromen zijn toch maar bedrog!
De volgende morgen vertelde één van zijn dienaren: `Gisteren is de oude Jasper, die in uw steengroeve werkte, plotseling gestorven, mijnheer.'
Tóen wist de `rijkste man van het dorp', dat de arme Jasper rijker was dan hij! Jasper, die kon zeggen: heel de hemel is van mij!
Het vee op duizend bergen
Ann Young was een godvruchtige vrouw. Als ze dat niet was geweest, was ze allang opstandig en moedeloos geworden. Zij wist echter `In Wie zij geloofde' en ze had meermalen ondervonden, dat haar grootste nood precies Gods tijdstip was om te helpen.
Maar op deze dag was het eten op en was er geen geld voor een snee brood of een enkele aardappel en moest zij haar kinderen zonder eten naar bed brengen: heel de dag niets gegeten... De kinderen schreiden van honger en vielen schreiend in slaap. Ook haar man was zeer verslagen en ging moedeloos naar bed. Maar Ann niet. Zij voelde zich ondanks alles niet alleen en niet moedeloos in haar stille huisje. Veel aangename uren had zij daarin met haar God doorgebracht; ver van de wereld, eenzaam met haar Bijbel. Dikwijls had zij de vreugde gesmaakt van de gemeenschap met Hem, Die haar ziel zo beminde!
En ook nu wilde zij de Schrift openen om haar God te ontmoeten (de wonderlijkste ontmoeting...!) En toen kwam met kracht de tekst op haar gemoed: “Want al het gedierte des wouds is Mijne; de beesten op duizend bergen.” Zij zocht de Psalm op en las vers voor vers. O, wat een wonderlijke troost tintelde door haar heen; al kon ze niet bekijken hoe dit moest gebeuren. Daarom boog zij haar knieën tot God en heel de nacht, tot de dag aanbrak bad en las zij, worstelend met de Almachtige.
Opeens hoorde Ann een luide klop op de deur. `Wie is daar?' `Iemand, die jullie hulp nodig heeft!' Ann opende de deur en met haar man zag ze een veekoopman met duizenden runderen van de hoog gelegen weidegronden op weg naar de veemarkt. `Een beste koe heeft haar poot gebroken; kijk, daar ligt ze. Ik kan er niets meer mee: lopen kan zíj niet en wachten kan ík niet, want al dat vee moet naar de markt. Willen jullie haar hebben? Dan kun je d'r slachten en opeten. Ik geef haar aan jullie cadeau.'
De veekoopman floot zijn hond en vervolgde met de duizenden runderen zijn weg, Ann en haar man verwonderd en dankbaar achterlatend: er was vlees voor máánden!
Toevallig?