De Catechismus van Genève vraag en antwoord 111 t/m 113, Over het geloof
Auteur: ds. W. Pieters
Over het geloof
Vr. 111 Het zal gepast zijn een definitie van het ware geloof te ontlenen aan datgene, waaruit wij de grondslag nemen, waarop het geloof moet steunen. Antw : Zó is het. Wij mogen het dan zó bepalen, dat wij zeggen dat het een zekere en vaststaande kennis is van de Vaderlijke goedwilligheid van God jegens ons, gelijk Hij door het Evangelie betuigt dat Hij ons door de weldaad van Christus tot een Vader en Beschermer zijn zal.
Vr. 112 Nemen wij dat van onszelf aan, of ontvangen wij het van God? Antw : De Schrift leert, dat het een bijzondere gave van God is, en de ervaring bevestigt dat.
Vr. 113 Welke ervaring noemt ge mij? Antw : Wel, ons verstand is te grof om de geestelijke wijsheid van God te kunnen vatten, die ons door het geloof onthuld wordt;en onze harten zijn te zeer geneigd, hetzij tot wantrouwen, hetzij tot een verkeerd vertrouwen op onszelf en de schepselen, dan dat zij eigener beweging in God zouden rusten. Voorwaar, de Heilige Geest maakt ons door Zijn verlichting vatbaar om die dingen te begrijpen, die onze bevatting anders ver te boven zouden gaan; en Hij vormt ons tot een vaste overtuiging, door de beloften van het heil in onze harten te verzegelen.