Des HEEREN Lof, Willem Farel (1)
Auteur: ds. W. Pieters
Als Calvijn de vader mag worden genoemd van het gereformeerde protestantisme (en onze Vaderlandse Kerk), mag Farel wel de grootvader ervan heten. Door middel van deze man namelijk wordt Calvijn zo'n invloedrijke man. Over hem gaat het nu. WILLEM FAREL is zijn naam, of op zijn Frans: Guillaume Farel (waarbij bij de achternaam de klemtoon op de laatste lettergreep ligt). In 1489 wordt de kleine Willem geboren. Hij is dus vijf jaar jonger dan Luther en twintig jaar ouder dan Calvijn. Zijn geboorteplaats is Gap, in het zuidoosten van Frankrijk, vlak bij de Italiaanse grens, in de Alpen. Zijn ouders zijn welgesteld, maar helemaal begraven in het bijgeloof van de roomse kerk. Willem vertelt later hoe hij als jongen van ongeveer acht jaar een bedevaartstocht ondernam met zijn ouders naar een 'wonder-kruis' in die buurt, en dat zijn ouders álles geloofden wat de priester hen vertelde. Vader Farel bestemt zijn zoon voor de krijgsdienst; dat betekent: Willem moet soldaat worden. Maar Willem heeft daar heel geen zin in; hij houdt van studeren en blijft net zo lang aanhouden, tot zijn vader het goed vindt dat hij naar Parijs gaat. Een wereldreis in die dagen, naar een wereldstad, die ook nog eens werelds is, goddeloos! In die stad staat de wereldberoemde universiteit 'De Sorbonne'. Hier gaat de plattelands jongen nu studeren. De wereld en al haar begeerlijkheden hebben amper vat op hem, want hij is een ernstige en erg strenge katholiek. Urenlang kan hij biddende geknield liggen voor een mariabeeld.Tijdens één van die uren van ernstige devotie ziet hij een oudere man van ongeveer 55 jaren, ook urenlang bidden: Lefèvre d' Etaples. Hij is in Parijs professor in de godgeleerdheid. Deze man zit nog wel tot over zijn oren in het roomse bijgeloof, maar toch ziet hij in dat de enige weg is: terug tot de Bijbel. Hij is dan ook de man die in die tijd de Bijbelwetenschap in ere herstelt in het Christendom. En hij dringt door tot in het hart van de Bijbel.
Leerling van Lefèvre d' Etaples
Door zijn oprechtheid en innemende persoonlijkheid vergadert hij veel studenten om zich heen. Eén van hen is onze Willem. Dit is precies wat Willem begeert: onderwezen worden in de leer van God; tegelijk ook: opgebouwd worden in de afgodische verering van Maria en al de heiligen. [Ik noem dit afgodisch, maar zo zag Willem Farel dat toen natuurlijk nog niet!] Willem heeft grenzeloze eerbied voor de paus die hij als een god vereert. Als iemand zich over de paus uit in schampere woorden, knerst Willem zijn tanden als een grimmige wolf; dan wenst hij dat de bliksem die persoon dodelijk zal treffen. Later schrijft Farel in een open brief: de satan had de paus, het pausdom en al wat daartoe behoort in mijn hart geherbergd, zodat de paus zelf er niet zoveel geloof aan hechtte als ik. Ondertussen is Willem als ruim twintigjarige student ijverig op zoek naar God. Maar wat gebeurt er? Des te meer hij God zoekt, des te meer zijn vroomheid verflauwt en des te meer het bijgeloof in zijn hart toeneemt. Alles gaat nu van kwaad tot erger. Dat gebeurt ook nu nog: wanneer je de Heere leert zoeken, schijnt het wel alsof alles in je en bij je slechter en zondiger wordt. Daarom schrijft hij later:
O, wat een groot en wonderbaar werk van God, dat de mens uit zulke afgronden gered kan worden!
De heidense boeken die hij moet bestuderen, geven hem geen vrede in de ziel. Daarom zoekt hij ze in de 'heiligen-legenden'. Maar van dwaas die hij is, wordt hij daardoor alleen maar dwazer. Dan studeert hij in de boeken van vrome mannen uit zijn tijd, maar ellendig als hij is, wanneer hij eraan begint, wordt hij daardoor alleen nog maar ellendiger! Dus zijn zoektocht mislukt faliekant.
De Bijbel
Juist in deze tijd hoort hij dat de Schriften van het Oude en Nieuwe Testament door de paus de heilige Bijbel worden genoemd. En daarom begint hij nu voor het eerst daarin te lezen. Wat een voorrecht hebben wij dat we de Bijbel in onze woningen hebben en dat de meesten van ons van jongsaf daaruit zijn onderwezen! Na korte tijd ontdekt hij tot zijn grote verwondering dat alles heel anders in de Bijbel staat, dan dat het in zijn dagen toegaat in kerk en Christendom. Hij staat nu op het punt om tot kennis van de Waarheid te komen, maar dat vindt de duivel niet goed... Hij achtervolgt Farel met hevige aanvechtingen, waardoor in zijn jonge hart een vreselijke strijd ontstaat tussen het Woord van God en het woord van de kerk. Volgens hem kan het toch niet bestaan dat de Bijbel en de kerk met elkaar van mening verschillen. Daarom kan hij maar één conclusie trekken: ik begrijp de Bijbel vast niet; wat ik hierin lees, moet wel een andere betekenis hebben dan ik denk; ik moet mij aan de paus en de kerk houden. Wanneer hij eens in de Bijbel leest, betrapt een professor hem, en zegt: niemand moet de Bijbel lezen, voordat hij eerst wijsbegeerte heeft gestudeerd en de universitaire studie heeft afgerond. Farel gelooft het.
Op een keer leest Farel in de Bijbel. Een professor betrapt hem. Deze zegt: niemand moet de Bijbel lezen, voordat hij eerst wijsbegeerte heeft gestudeerd en de universitaire studie heeft afgerond. Farel gelooft het en later schrijft hij:
Ik was de ongelukkigste van alle mensen, want ik sloot daardoor mijn ogen voor het Licht.
Hij begraaft zich eens te meer in het roomse bijgeloof en legt zich vol ijver toe op het verrichten van goede werken in gehoorzaamheid aan de kerk. Ook voegt hij zich bij een sombere monnikenorde in de buurt van Parijs - waarvan hij later ziet dat het allemaal duivelsdienst was ...
Toch tot het Licht gebracht!
Maar juist in die tijd voltrekt er zich een grote verandering bij zijn geliefde leermeester, Lefèvre. Het gaat eerst wel langzaam, maar uiteindelijk verlicht de Waarheid zijn hart toch zóver dat hij zijn levenswerk weggooit; namelijk een serie boeken schrijven vol met heiligenverhalen. Hij kan de afkeer van die kinderachtige bijgelovigheden niet weerstaan. De grootheid van Gods Woord doet hem de ellendigheid van al die fabels voelen, die nergens anders toe geschikt zijn dan om het vuur van de afgoderij te ontsteken.Op het moment dat Lefèvre de heiligenboeken weggooit - het is ongeveer 1511 - en zich onvoorwaardelijk tot de Bijbel wendt, begint in Frankrijk een nieuw tijdperk. Terwijl Luther nog worstelt om tot het rechte inzicht te komen van Gods rechtvaardigheid, breekt in Parijs de heerlijke dag van de Reformatie al aan... Lefèvre weet: alle menselijke wijsheid is bij de Bijbel vergeleken slechts duisternis. Hij wil ook geen menselijke boeken raadplegen bij het bestuderen van de Schrift, om alleen van God afhankelijk te zijn. Menselijke boeken kunnen immers geen begrip schenken voor het heilige; dit moet worden ontvangen als een geschenk van Gods genade, zo schrijft Lefèvre.