Des HEEREN Lof, Guido de Brès (6)
Auteur: ds. W. Pieters
We hebben het over Guido de Brès, de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die hij in 1561 met een begeleidende brief over de muur van het kasteel te Doornik werpt.
De Brès’ in de gevangenis
In de gevangenis schrijft ds. De Brès een hartroerende brief aan zijn vrouw, waarvan ik vorige maand het begin aanhaalde. Nu het vervolg:
Mijn hart is voortdurend zeer vrolijk en ik bid jou, mijn dierbare en getrouwe levensgezellin, dat jij je met mij verheugt. Je hebt genoeg gezien van de arbeid en moeite, het kruis en de vervolgingen die ik heb ondergaan. En jijzelf hebt erin gedeeld, toen je mij op mijn reizen vergezelde gedurende de tijd van mijn ballingschap. En zie, nu is het ogenblik daar, waarop God mij de hand reikt om mij in Zijn zalig Koninkrijk in te zamelen. Ik smeek je, dat jij je troost bij de overweging van deze dingen. Bedenk boven alles de eer die God je schenkt om je een man te geven die niet alleen dienaar van het evangelie is, maar die ook zó door God verwaardigd wordt, dat het Hem behaagt hem de martelaarskroon deelachtig te maken. Dit is een eer die God zelfs aan Zijn engelen niet bewijst! Ik ben blij, ja, mijn hart is vrolijk. Er ontbreekt mij te midden van al mijn droefenis niets. Ik ben vervuld met de overvloed van de rijkdommen van mijn God. Nooit had ik gedacht dat God zo goedertieren zou zijn tegenover zo’n ellendig schepsel als ik ben. Ik gevoel de trouw van mijn Heere Jezus Christus. Nu beoefen ik wat ik anderen zo dikwijls heb gepreekt. En eerlijk, ik moet bekennen dat ik toen sprak als een blinde over kleuren. Sinds ik gevangen ben, heb ik meer vorderingen gemaakt en meer geleerd, dan gedurende mijn hele leven. Zo ben ik dan nu op een zeer goede school. De Heilige Geest is mij geschonken! Onze Heere doet mij aan de ene kant mijn zwakheid en kleinheid gevoelen en dat ik niets anders ben dan een ellendig mens, opdat ik mij verneder en opdat al de roem van de overwinning voor Hem zal zijn. Aan de andere kant vertroost en sterkt Hij mij op een ongelooflijke manier en ik voel mij daarom meer gerust en beter tevreden dan de vijanden van het evangelie. Ik slaap beter dan zij! En al lig ik in het meest ondraaglijke hol, dat men denken kan...; al ontvang ik haast geen lucht en geen licht...; al ben ik dan met zware ijzers aan handen en voeten geboeid...; al lijd ik daardoor de ergste pijn...; toch laat mijn God niet na Zijn belofte te houden en mijn hart te troosten en mij vergenoeging in Hem te schenken.
Een maand later schrijft hij aan zijn oude moeder. Vóór Guido’s geboorte heeft zij gebeden om een kind dat God zou dienen. Nu, dit gebed is door God verhoord. Guido haalt het aan, nu hij aan zijn moeder schrijft. Ook haar troost en bemoedigt hij. Hij klaagt niet, maar schrijft:
Reeds twintig jaren lang heb ik Hem gediend en nooit heeft Hij het mij in enig ding aan hulp laten ontbreken; maar altijd heeft Hij mij Zijn liefde betoond, die alle verstand te boven gaat. Hij noemt mij Zijn vriend en niet Zijn dienstknecht. En Hij troost mij onophoudelijk in mijn grote strijd. Jezus Christus, mijn Meester, is hier gevangen met mij. Ik zie Hem met de ogen van mijn geest in mijn duister hol! Hij heeft mij beloofd: “Ik ben met u al de dagen tot het einde toe.” Hij zegt mij: “Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon van het leven.” O, wat een troost! Mijn hart huppelt en springt op van vreugde in mijn binnenste, als die woorden in mijn oren weergalmen. Ik ben blij dit sterfelijke leven te verlaten om in te gaan in de rust van mijn God.
Op 31 mei 1567, om drie uur in de nacht komt de cipier tegen De Brès en zijn ambtsbroeder Pérégrin de la Grange zeggen dat ze over drie uren zullen worden opgehangen. Dominee De Brès krijgt verlof om op de binnenplaats afscheid te nemen van de andere gevangenen, die allen om het geloof zijn opgesloten! Hij zegt tegen hen:
Mijn broeders, ik word vandaag ter dood gebracht vanwege de leer van Gods Zoon. Geloofd zij Hij! Ik ben zeer verheugd. Nooit had ik kunnen denken dat God mij die eer zou schenken. Van minuut tot minuut word ik versterkt en mijn hart springt op van vreugde in mij. Heb goede moed en wees standvastig in de leer van de Zoon van God! Handel toch niet tegen uw geweten; want de vijanden van het evangelie zullen alles in het werk stellen om u aan het wankelen te brengen en u van de zuivere waarheid te doen afvallen. Wees zeer op uw hoede, want anders zal uw geweten u tot een voortdurende hel zijn.
Met een blij gelaat zegt hij:
Het is alsof mijn geest vleugels heeft om naar de hemel te vliegen, omdat ik vandaag ben uitgenodigd voor de bruiloft van mijn Heere, de Zoon van mijn God! Ik ga nu uitrusten in de heerlijkheid die de rechtvaardige Rechter mij zal geven.
Wanneer Pérégrin de la Grange voor zijn rechters komt, op weg naar het schavot, vraagt hij om een borstel. Verwonderd vragen ze hem, waar hij die voor nodig heeft. Op waardige toon zegt hij: “Dat is, omdat ik naar de bruiloft van het Lam ga.” Daarna borstelt hij zijn kleren af en poetst zijn schoenen. Zo gaan de beide dienaren van het evangelie naar de grote markt. Ze moeten sterven…