Catechismus vraag 22 uitleg: Wat is dan een Christen nodig te geloven?
Auteur: ds. W. Pieters
In deze zevende zondagsafdeling gaat het over het middel, waardoor wij persoonlijk deel krijgen aan de verlossing. We moeten deel krijgen aan de Verlosser om deel te kunnen krijgen aan Zijn verlossing. Nooit ontvangen wij een stukje verlossing, voordat we verbonden zijn aan de Verlosser. Het middel nu om deel te krijgen aan de Verlosser, Jezus Christus, en dus aan Zijn verlossende en zaligmakende genade, is het geloof. Over dit geloof gaat het nu in deze zondagsafdeling. Eerst is in vraag en antwoord 20 gesproken over de noodzaak van het geloof, daarna in vraag en antwoord 21 over het wezen van dat geloof en nu in vraag en antwoord 22 over het voorwerp van het geloof; waar richt het geloof zich op? De vraag luidt: Wat is dan een Christen nodig te geloven?
Opmerkelijk vind ik, dat de Catechismus niet uitlegt, wat er allemaal ervaren wordt door de ziel, wanneer zij gelooft, maar dat er eerst uitgebreid wordt uitgelegd, welke dingen allemaal geloofd moeten worden; welke dingen de gelovige ziel allemaal voor waar moet houden en wat dat dan betekent voor het persoonlijke leven. Dit was in antwoord 21 ook al zo. Daar ging het eerst over het weten of de kennis. En wel, dat we alles voor waar houden, wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard. Nu in vraag 22 komt de Catechismus daarop terug. Omdat het van fundamenteel belang is voor een gezond geloof, niet dat we veel naar binnen kijken in ons hart met al zijn ervaringen en gestalten, maar dat we veel naar buiten, naar Boven kijken, naar hetgeen God ons heeft beloofd in Zijn Woord, zoals antwoord 22 zegt.
Deze kennis, waar de Catechismus zo'n grote nadruk op legt, is daarom zo belangrijk, omdat ze de grondslag, het fundament is van het geloofsvertrouwen. Ik kan het vertrouwen van antwoord 21 niet beoefenen, niet eens ontvangen, tenzij ik kennis heb. Kennis van alles wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard, van alles wat Hij ons in het Evangelie heeft beloofd. Daarom voegt het tweede deel van antwoord 21 bij dat vertrouwen ook de veelzeggende zinsnede: `door het Evangelie'. Het gaat dan over het middel, waardoor de Heilige Geest het vaste vertrouwen in mijn hart werkt. Ik vertrouw vast, dat God in Zijn belofte vergeving der zonden aan mij heeft geschonken, doordat de Heilige Geest mij grondt in het Evangelie, mij wortelt in het Evangelie, mij onderwijst in het Evangelie. De Heilige Geest leidt mij tot dat heerlijk Evangelie van Gods welwillendheid en genade tot ons, Hij opent de verborgen en zeer rijke inhoud ervan voor mijn ziel. Ik ga daarover peinzen, ik ga daar meer en meer naar verlangen, ik ga daar meer en meer de heerlijkheid en begeerlijkheid en voortreffelijkheid van inzien. Ik ga door dat onderwijzende werk van de Heilige Geest steeds meer de genade van God ontdekken, waarmee Hij vervuld is jegens mij en ik ga meer en meer verstaan en geloven, dat al die kostelijke beloften voor mij zijn.
Heel persoonlijk voor mij.
Dit klinkt heel gewoon en helaas is het voor duizenden kerkmensen ook heel gewoon. Maar dat is een kapitale en fatale vergissing! Het is niet gewoon, maar het is een onvoorstelbaar groot wonder! Waarom is dat niet gewoon? Waarom is dat zo'n onvoorstelbaar groot wonder? Omdat wij zulke hel-waardige en verdoemenis-waardige zondaren zijn. Als jij dat niet grondig hebt geleerd, zal het best gewoon zijn, dat de beloften van het Evangelie voor jou zijn ... Maar geloof er maar niets van! Dat is een duivelse list ... Het Evangelie wordt een wonder en de beloften van Gods heerlijk Evangelie worden een heel groot wonder, wanneer we onszelf recht en grondig hebben leren kennen bij het licht van Gods heilige wet en onszelf hartgrondig hebben leren verfoeien bij het ontdekken van zoveel zonden en ongerechtigheid, ongeloof en haat in ons hart. En als de Heere door Zijn Geest dan toch stukje bij beetje misschien je ogen ervoor gaat openen, dat al die kostelijke beloften van het heilig Evangelie der genade Gods voor jóu zijn en dat God in die heerlijke en kostelijke beloften ook aan jóu vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid heeft geschonken, aangeboden en beloofd ..., dan, o dan kun je het wonder niet op, maar verblijd en verheug jij je met een onuitsprekelijk grote en intense vreugde!
Versta je deze taal?
Geloof jij deze waarachtige beloften Gods?
En omdat het geloof nu op dat Evangelie gegrond moet zijn, wil het vertrouwen kunnen koesteren in God, daarom gaat de Catechismus nu een heel uitgebreide behandeling geven van de inhoud van het Evangelie, van de inhoud van Gods beloften. En als we nauwkeurig en gelovig al die heerlijke beloften overdenken, dan wordt het vertrouwen vaster en sterker. Dan groeien we in het geloof. Wat is dat? Worden we dan steeds groter in eigen oog? Nee, hè! Maar we gaan steeds meer onze armoede verstaan en we gaan steeds meer Christus' onuitputtelijke rijkdom verstaan. En we gaan steeds meer verstaan, dat die twee nu uitstekend bij elkaar passen: een arme zondaar en een rijke Christus. En we krijgen steeds meer verlangen naar Hem en we gaan steeds meer ootmoedig gebruik maken van Hem en schuilen bij Hem en rusten in Hem. O, ik begrijp best, dat dit voor veel lezers te moeilijk is. Je kunt het misschien een keer overlezen. Je mag en moet er de Heere maar om vragen, dat Hij door Zijn Heilige Geest jou onderwijst in de inhoud van Zijn beloften. En dat ook jij die beloften heel persoonlijk mag leren geloven en op grond van die zo kostelijke beloften Gods, ook mag leren om de vergeving van jouw zonden te geloven. Ja, dat je mag leren om de Heere Jezus Christus Zelf aan te nemen, zoals Hij in al de beloften van het Evangelie ons wordt verkondigd. En de predikers roepen alle luisteraars toe om toch tot deze Christus te vluchten. Waar is Hij dan? Kun je Hem niet vinden? Ik las deze week een prachtige uitspraak van ds. John MacRae (1794-1896) uit Schotland, die eens in een preek zei: `Kunt u Hem niet vinden, omdat het schijnt dat Jezus weggenomen is? Ik zal u vertellen waar Hij altijd aanwezig is: 1) in het eeuwige Verbond der Genade, 2) in de vrije aanbieding en verkondiging van het Evangelie en 3) in het verlangen dat door genade in uw ziel is ontwaakt.'
En zo is het.
Zoek Hem maar in dat vaste Verbond, waarvan jouw Doop een ontwijfelbare bevestiging is; zoek Hem maar in de ruime prediking van het Evangelie aan alle creaturen / schepselen en zoek Hem maar met al het verlangen - hoe ellendig je je ook voelt en hoe leeg ook -, dat God in je hart heeft gelegd. Het is voor elke Christen en ook voor ons allen zonder enige uitzondering nodig en geoorloofd om alles te geloven en 100% voor waar te houden, wat door de waarachtige God in het Evangelie aan ons beloofd is. Opnieuw mogen we iets over de Catechismus schrijven. Het is een oud boekje, maar des te meer ik er catechisatie over geef en erover preek, des te meer ga ik zien, hoe heerlijk rijk dat boekje uit Heidelberg is. Het gaat over de vraag, wat voor een Christen nodig is te geloven. Het gaat namelijk bij het geloof niet alleen erom, dat we in God geloven en op Christus vertrouwen, maar ook, dat we dingen geloven, dat we feiten voor waar houden en dat we beloften vertrouwen. Daar gaat de Catechismus nu verder mee en er zal een heel lang gedeelte volgen, vanaf vraag 23 tot en met vraag 58. Nu zien we, wat de Catechismus tegen de catechisant zegt op de vraag, wat wij moeten geloven: Al wat ons in het Evangelie beloofd wordt, hetwelk ons de artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof in een hoofdsom leren.
We zien twee woorden bij elkaar horen: `geloven' en `beloven'. We kunnen alleen iets geloven, wat als feit wordt verteld of wat als belofte wordt beloofd. Iemand vertelt, wat hij gisteren heeft gedaan of meegemaakt en dat feit geloof je of je gelooft het niet. Het kan ook zijn, dat iemand je belooft morgen te zullen helpen of iets te zullen geven en die belofte geloof je of je gelooft het niet. Wat zit er achter het geloof hechten aan een vertelling van een feit of aan een belofte voor de toekomst?
Dat we de spreker, die het zegt, vertrouwen.
Zo is het ook in de geestelijke dingen: we geloven, wat de Bijbel aan feiten over het verleden meedeelt, omdat we de Verteller, de Heilige Geest, geloven; en we geloven wat de Heere ons in Zijn Woord belooft, omdat we de Belover geloven. En als we feiten en beloften niet geloven, komt dat omdat we de Spreker wantrouwen. Dus wanneer antwoord 22 aandacht vraagt voor en nadruk legt op het geloven van bepaalde dingen (feiten of beloften), dan gaat het uiteindelijk nog steeds om het geloof in God Zelf. Het gaat volgens antwoord 22 over het Evangelie. Dat woord `Evangelie' komt uit het Grieks en betekent: Goede Boodschap, Blijde Tijding. Het is de Goede Boodschap van Gods grote liefde tot zondaren van het nakomelingschap van Adam. Gods onbegrijpelijk grote liefde voor vijanden uit Abraham voortgekomen. Het gaat in het Evangelie echt over blijde dingen, want daarin lezen we, hoe God Zijn Eigen lieve Zoon heeft geschonken aan een wereld vol verdorvenheid, goddeloosheid en afkerigheid. En dat deze Zoon van God nu Zaligmaker is geworden. Een Zaligmaker voor heel de wereld, die zo in het boze ligt. Ja, het is echt Blijde Tijding voor de inwoners van Sichar, wanneer ze door die Samaritaanse vrouw worden genodigd om te komen tot Jezus en te horen, wat Hij allemaal zegt. Hij is de lang beloofde Christus. Deze vrouw heeft dingen gehoord, die ze nog nooit gehoord had. En als de Heere Jezus dan na twee dagen vol onderwijs en ontmoeting vertrekt, is dit het heerlijk gevolg, dat de mannen van Sichar, die heidense Samaritanen zeggen: wij weten, dat deze is de Christus, de Zaligmaker der wereld!
Maar nu staat er in antwoord 22, dat ons iets wordt beloofd in het Evangelie. Er staan natuurlijk geschiedenissen/gebeurtenissen in beschreven, maar er wordt ons ook iets in beloofd. En het gaat over die beloften, niet over die geschiedenissen...
Fout!
Dat is nu net niet de bedoeling van onze Heidelbergse Catechismus, om in het Evangelie onderscheid te maken tussen geschiedenissen en beloftenissen. Kort samengevat bedoelt de Catechismus te zeggen, dat alle geschiedenissen beloftenissen zijn. Alle feiten zijn bedoeld om er een belofte van God in te lezen. Alle gebeurtenissen hebben een belofte-karakter. Nu klinkt dat nogal moeilijk, maar ik zal proberen het duidelijk uit te leggen, zowel in dit nummer, als ook in het volgende, wanneer het gaat over de Twaalf Artikelen.
Eerst maar eens de volgende vraag bezien: waar kunnen we in de Bijbel het Evangelie vinden? Velen denken: in de evangeliebeschrijving van Mattheüs, van Marcus, van Lucas en van Johannes. En dat is waar: daar staat het Evangelie ook. Maar niet alleen daar! In heel de Bijbel staat de Wet en in heel de Bijbel staat het Evangelie. Elk vers, waarin een straf of oordeel wordt gedreigd, is Wet, elke uitspraak, waarin God iets van ons eist of ons iets verbiedt, is Wet. Daarentegen is elk vers, waarin iets wordt beloofd Evangelie. Een voorbeeld: wanneer God in Exodus 20 (het hoofdstuk van de Tien Geboden) belooft: overal, waar Ik Mijn Naam zal doen gedenken, zal Ik tot u komen en zal Ik u zegenen, dan is dat vers Evangelie, al staat het midden tussen de Wetten in. En wanneer de Heere Jezus zegt in Mattheüs 4 vers 17: bekeert u (al komt het uit de mond van Christus Zelf en al staat het aan alle kanten omringd door Evangelie-verzen, dan is zo'n uitspraak, zo'n eis/bevel, Wet.
Dat geldt ook van de geschiedenissen. Elke geschiedenis in het Oude en het Nieuwe Testament is een stukje prediking van de Wet én tegelijk een stukje prediking van het Evangelie. In elke geschiedenis zit een dreiging, een oordeel, een straf én in elke geschiedenis zit een stukje belofte, een stukje blijde boodschap. Weer twee voorbeelden: zelfs in de vreselijke geschiedenis van de ondergang der wereld door de zondvloed of van Sodom en Gomorra door hemelvuur, zit naast een duidelijke dreiging en oordeelsprediking (Wet) ook een belofte of blijde boodschap: God redt Noach, Lot (en zie maar welk een belofte daarin verscholen ligt volgens I Petrus 3 vers 20, 21 en II Petrus 2 vers 6─9. En ook in de heerlijkste geschiedenissen als de verlossing van Israël uit Egypte en Gods genadige trouw tijdens de woestijntocht, zien we behalve het heilig Evangelie der genade Gods ook de prediking van het oordeel en van onze zonde (zoals Psalm 106 leert en zoals in Nehemia 9 uitgebreid wordt beschreven). Dus wat bedoelt de Catechismus nu te zeggen met de uitspraak: `Alles wat ons in het Evangelie beloofd wordt'? Dat heel de Bijbel uiteindelijk vol van Evangelie is, wanneer we maar op de goede manier lezen. Ik zal je een voorbeeld geven. Als jullie Genesis 1 lezen, wat gaat over de schepping van hemel en aarde met al wat erop is aan dingen, planten, dieren en de mens...; dan denk je er niet zo gauw aan, dat dàt hoofdstuk al Evangelie is. Je zou denken: het Evangelie begint op zijn vroegst in Genesis 3 vers 15, de moederbelofte (waar antwoord 19 van onze Catechismus over spreekt). Maar in het verhaal van de schepping in zes dagen zit toch zeker nog geen Evangelie. Zou er in Genesis 1 een belofte verborgen zitten? Ja zeker. (En nu maak ik even een klein uitstapje naar de theologisch geïnteresseerden onder de lezers: ik bedoel dit niet in Barthiaanse zin!) Kijk maar naar de heerlijke belofte, die antwoord 26 uit de geschiedenis van de schepping haalt en ten tweede de heerlijke Evangelie-waarheid, die de apostel Paulus in II Corinthiërs 4 vers 6 schrijft!