Orthodoxie(6): Verkiezing en verwerping
Auteur: ds. W. Pieters
Als iemand niet gelooft, kan hij het zichzelf verwijten, heeft hij het aan zichzelf te danken. Zo zagen we vorige maand in artikel 5 van hoofdstuk I van de Dordtse Leeregels. Als iemand nu wel gelooft, heeft hij dat ook aan zichzelf te danken? Velen doen net alsof het antwoord 'ja' moet zijn. De remonstrantse tegenstanders van de orthodoxe 'vaderen' op de Dordtse Synode zeiden dat niet zomaar. Zij wisten heel goed dat geloof toch in zekere zin een gave van God was. Wat dat betreft zijn vele remonstranten van tegenwoordig nog arminiaanser dan Arminius zelf. Maar uiteindelijk zeiden de remonstranten toch: ja, het geloof is een daad en keus van de mens, niet zonder hulp van God, maar dan toch: een vrije keus van zijn eigen vrije wil.
De Dordtse Leerregels zeggen nu (hoofdstuk I, paragraaf 5);
'De oorzaak of schuld van dat ongeloof, zoals ook van alle andere zonden, is geenszins in God, maar in de mens.
Maar het geloof in Jezus Christus, en de zaligheid door Hem, is een genadige gave van God; zoals geschreven is: "Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave" (Efeziërs 2 vers 8). Insgelijks: "Het is u gegeven in Christus te geloven" (Filippenzen 1 vers 29).'
Onze kerk belijdt dus dat het niet waar is wat velen tegenwoordig zeggen en wat de remonstranten toendertijd ook (min of meer) zeiden. Wij besluiten niet vanuit onze vrije wil om te gaan geloven. We moeten dat wel, maar we doen dat niet. En we doen het niet, omdat we het niet willen, en ook niet kunnen.
Daarom is het nodig dat God ons het geloof in Jezus Christus geeft. Hij moet het in onze harten werken, zal het er ooit zijn. Die keus voor Gods Zoon moet Hij in onze wil planten, anders kiezen we altijd het tegendeel - ik wel! Hoe komen de vergaderde orthodoxen daaraan? Dat baseren ze niet op hun eigen ervaring. Zeker, dat weten ze ook wel uit eigen ervaring, want al Gods ware kinderen gaan dat inleven: ik kan niet geloven, en mijn bestaan is er mordicus tegen om te geloven.
Toch lezen we in artikel 5 niet: ... want zo en zo heeft God het ons zelf doen beleven ... Dat wás wel zo, maar dat gebruiken de synodeleden niet in hun strijd voor de waarheid en tegen de leugen. Ze weten dat zo'n argument niet geldig is. Geestdrijvers kunnen dat soort argumenten aanhalen. Dan zeggen ze: maar Gods volk leert het anders; of: maar ik heb het zo en zo geleerd. Dat kan wel zijn, maar daar heeft een ander niets aan. Als het gaat over de bevinding van Gods volk, dan mag het in een gesprek over de waarheid hoogstens zover gaan, dat je zegt, zoals Gods volk het zielsbevindelijk leert, maar nooit: omdat Gods volk het zielsbevindelijk zo of zo leert.
Dat gebeurt in de Dordtse Leerregels ook een enkele keer. Maar als het gaat over de oorzaak en reden waarom ze iets belijden en waarom ze het tegenovergestelde afwijzen, dan lees je in de Dordtse Leerregels ALTIJD: zo staat het in de Bijbel. Zo ook in artikel 5. Twee Schriftplaatsen worden aangehaald: uit de brief van Paulus aan de gemeente te Efeze en uit zijn brief aan de Christenen te Filippi. In beide verzen staat duidelijk dat het geloof een gave van God is. En dus niet een keuze van de mens.
Een vraag: weet jij dat ook?
Heb je het mogen beleven dat het geloof wel een gave van God MOET zijn, omdat jij geen geloof hebt?
Dan komt nu eindelijk een uitspraak over de uitverkiezing. Het is paragraaf 6. En de eerste vijf paragrafen zijn echt niet overbodig. Ze zijn zelfs niet alleen maar een noodzakelijke inleiding. Nee, ze horen wezenlijk bij een juist begrip van de Bijbelse leer van de uitverkiezing.
Wat schrijft de Synode van Dordrecht nu in artikel 6?
'Dat God sommigen in de tijd met het geloof begiftigt, sommigen niet begiftigt, komt voort uit Zijn eeuwig besluit. Want al Zijn werken zijn Hem van eeuwigheid bekend (Handelingen 15 vers 18), en Hij werkt alle dingen naar de raad van Zijn wil (Efeziërs 1 vers 11). Naar welk besluit Hij de harten der uitverkorenen, hoewel zij hard zijn, genadig vermurwt [= zacht maakt] en buigt om te geloven.'
Wanneer we in artikel 5 lezen over Gods gave van het zaligmakende geloof, dan is het begrijpelijk dat de vragen worden gesteld: 'Waarom geeft God dat geloof? En waarom wel aan de ene en niet aan de andere?'
Het antwoord op deze vragen staat nu in artikel 6: Dat God aan de één het geloof wel geeft en aan de ander het geloof niet geeft, komt voort uit Zijn eeuwig besluit.
God heeft het zo besloten.
En dat mag Hij. God is GOD, en dus volstrekt vrij om te doen wat Hij wil. Vanwege Zijn wijsheid KAN Hij niets doen wat niet-wijs zou zijn; en vanwege Zijn rechtvaardige karakter KAN Hij niets doen wat niet-rechtvaardig zou zijn; maar verder kan en mag Hij precies doen wat Hij WIL.
Daar ben ik het vanuit mijzelf lang niet altijd mee eens. Maar dat doet niets af van de zaak, dat het toch wel zo is. Daar moeten wij het mee eens leren worden. En daar mag je om vragen. Belijd het maar heel eerlijk hoe moeilijk je het vindt. Vertel maar aan de HEERE dat je er zo weinig of niets van snapt. Maar laat het niet-begrijpen geen reden zijn om het niet te aanvaarden, om het niet te willen aanvaarden. Laat het niet-begrijpen juist een reden zijn om te vertrouwen. Ja, dat is uiteindelijk het geheim: vertrouwen. Vertrouw je God alleen voorzover je Hem begrijpt? Of vertrouw je Hem ook in alles wat je niet begrijpt?