Catechismus vraag 59: Maar wat baat het u nu dat gij dit alles gelooft?
Auteur: ds. W. Pieters
De verhouding tussen God en ons komt in de Heidelbergse Catechismus meer dan eens aan de orde. Deze verhouding kunnen we op verschillende manieren bezien, bijvoorbeeld: (1) Schepper - schepsel; of: (2) Vader - kind. De Bijbel tekent die verhouding ook als (3) Rechter - misdadiger. Door de schepping is nummer (1) waar. Dat werkt in alles en nog wat door. Wanneer we nieuwe, wedergeboren mensen worden, geldt nummer (2), en hoe heerlijk dat is, kan niemand 100% vertellen. Ondertussen geldt in de tijd tussen zondeval en wedergeboorte ook nummer (3). En dat is geen kleinigheid. Als God Rechter is, en wij zijn misdadigers, dan kunnen we wel proberen onze ogen daarvoor dicht te doen, maar huiveringwekkend en angstaanjagend is het volgens Paulus wel. Lees maar - om slechts twee voorbeelden te geven - uit zijn brief aan de Hebreeën hoofdstuk 10 vers 31 en 12 vers 29:
"Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God."
"Onze God is een verterend vuur."
Kunnen we hieraan ontkomen? Nee. Het enige is dat we dit eerlijk onder ogen zien; niet langer ontkennen; ermee tot onze Rechter vluchten. Wanneer je beleeft hoe ontzagwekkend de Hemelse Rechter is en hoe misdadig jij bent, ben je geneigd om van God weg te vluchten, in plaats van naar God toe te vluchten. Toch bedoelt Hij dat je dat laatste doet: met je misdaden aan de voeten van je Rechter vallen.
Wanneer een aardse rechter barmhartig is, mild, vriendelijk, maar toch eerlijk, rechtvaardig, dan kan hij een schuldige wetsovertreder niet "zomaar" vrijspreken. Hij kan het wel moeilijk vinden om een misdadiger een zware straf op te leggen, en hij zal hem zeker niet een té zware straf opleggen, maar toch: als hij eerlijk is, zal hij schuldigen straffen en alleen onschuldigen vrijspreken - hoe barmhartig hij overigens ook is.
Zo is het ook met betrekking tot onze God. Hij is zeker barmhartig, liefdevol, mild, vriendelijk. Misschien twijfel jij daar wel aan, maar dat doet niets af van het feit, dat Hij toch wel zo is. Alleen, tegelijk is het ook ontwijfelbaar dat Hij strikt eerlijk en rechtvaardig is. Hij zal jou en mij zeker niet te zwaar straffen - maar Hij zal een schuldige ook niet kunnen vrijspreken - omdat Hij toch eerlijk is. Hoe moet dat nu? Jij en ik, wij staan zeer zeker schuldig, en niet aan kleine overtredingen! God is wel barmhartig, maar Hij is en blijft een eerlijk Rechter. Te zwaar zullen wij door Hem niet worden gestraft. Maar toch wacht ons wel de terechte straf van de eeuwige dood! Hier komt nu vraag en antwoord 59 "binnen":
Vraag: Wat baat het u nu, dat gij dit alles gelooft?
Antwoord: Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam van het eeuwige leven.
"Rechtvaardig zijn" betekent onschuldig; precies in overeenstemming met Gods heilige Wet. Dit zíjn we niet. Dit moeten we wórden. We moeten rechtvaardig worden, dat is: gerechtvaardigd worden. hoe kan een schuldige onschuldig worden? Dit kan niet volgens de orde van de natuur. Alleen door een wonder. Het wonder dat de rechtvaardige Rechter de schuldige toch onschuldig verklaart; dat is: dat Hij hem vrijspreekt van schuld en straf. Nee, de aangeklaagde is niet onschuldig, toch verklaart de Rechter hem onschuldig. Hoe kan dat nu? Dat staat in vraag en antwoord 59: dat kan alleen door het geloof. Hoe dat precies in zijn werk gaat, zal de Catechismus nog vertellen in de volgende vragen en antwoorden. Maar zoveel is nu al wel zeker: er is geen andere mogelijkheid om door de Rechter van de hele aarde te worden vrijgesproken van al je misdaden, dan alleen door het geloof. Wat is geloof? Dat heeft de Catechismus in antwoord 21 duidelijk gemaakt: vertrouwen in God. Dit vertrouwen ontstaat door middel van het Evangelie, het lezen en horen ervan. En de Gever is God.
Het tweede waar de Catechismus op wijst, is dat een vrijgesproken of onschuldig verklaarde zondaar erfgenaam wordt van het eeuwige leven. Over dat eeuwige leven hebben we al iets gezien in vraag en antwoord 58. Dat ga ik nu niet herhalen. Ik wil nu alleen het woord "erfgenaam" benadrukken / uitleggen. Wanneer je iets erft, heb je het niet verdiend. De erflater maakt een testament. Dat doet hij naar eigen inzicht. Hij regelt daarin wie erfgenamen zullen zijn of niet. Daarover hebben eventuele erfgenamen geen enkele zeggenschap. - alles natuurlijk binnen wettelijke grenzen - Met betrekking tot het eeuwige leven is er geen sprake van verdienste. Wij kúnnen het leven en de gelukzaligheid bij God niet verdienen; wij hóeven ze ook niet te verdienen. Wanneer jij zo verwaand bent dat je denkt nog "een paar cent" te hebben om God aan te bieden voor het eeuwige leven, dan duikel je in het stof bij het lezen: wij kúnnen niets verdienen / betalen. Wij kúnnen geen rechten laten gelden, hoe ook genaamd ... Hoor jij bij de groep van bankroetiers, die dus geestelijk geen cent meer hebben om te betalen, geen enkel recht op zaligheid of hemel meer kunnen laten gelden, ook niet stiekem, dán huppel je van blijdschap als je leest: wij hóeven niets te verdienen / betalen. Erfgenaam word je, in het aardse, gemaakt. Door VRIJE wilsbeschikking. God doet dat ook zo. Een vraag: vind jij ook dat God Zelf mag bepalen wie Zijn erfgenamen zullen zijn? Of vind je eigenlijk dat Hij op zijn minst jou op de lijst van erfgenamen moet zetten?
Erfgenaam zijn van de prins van Monaco, of zo, dat lijkt sommigen wel wat, of in het testament te staan van Bill Gates (je weet wel, de rijkste man van heel de wereld - of, beter gezegd, de man die het meeste geld heeft). Maar nu in het testament van God te staan ... Om erfgenaam van de Vader van Jezus Christus te zijn ... Lijkt je dat ook wat? Niet te snel "ja" zeggen. Paulus vertelt je wat daar bij hoort (Romeinen 8 vers 17). Hij schrijft daar dat wij erfgenamen worden door kinderen van God te worden. En hij schrijft erbij: als we tenminste met Hem lijden ... De erfgenamen van God, de mede-erfgenamen van Christus wacht lijden. Wie zonder lijden in de hemel wil komen, vergist zich. Hij komt er niet. Daar is Paulus zo diep van doordrongen dat hij tegen alle mensen, ook pasbekeerde Christenen, zegt:
"... dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods."
En:"... allen die godzalig willen leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden."
Om die reden zegt de Heere Jezus dat wij de kosten moeten overrekenen. Hij gebruikt het beeld van iemand die een toren wil bouwen. Dan moet het niet zo zijn dat je halverwege moet stoppen uit geldgebrek. Dan is die half-afgebouwde toren een reden om je uit te lachen (Lukas 14 vers 28-30). En dit voorbeeld noemt Hij nadat Hij in vers 27 heeft gezegd:
"... wie zijn kruis niet draagt en Mij navolgt, die kan Mijn discipel niet zijn."
Om het eeuwige leven te beërven moet je kruisdrager achter Jezus zijn. Van harte bid ik: Heere, maak al de lezers van dit blad tot zulke kruisdragers! Je zult wel voor achterlijk worden versleten, zelfs door velen op een reformatorische school en in een christelijke gemeente. Maar dezelfde apostel merkt dan in Romeinen 8 vers 18 daarbij op:
"Ik houd het daarvoor, dat het lijden van deze tegenwoordige tijd niet is te waarderen tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden."