Hoe moet ik omgaan met bekommering
Auteur: ds. W. Pieters
In de Bijbel komen bekommering, verdriet, leed en berouw veelvuldig voor. In Psalm 38 belijdt David: "Ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde." Het gaat hier over Davids blijvende zonde; het feit dat hij en al de kinderen van God elke dag weer moeten klagen over die vuile bron van alle wanbedrijven. Guido de Brès schrijft daarover (Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 15): 'Het gevoelen van deze verdorvenheid doet de gelovigen dikwijls zuchten.' Nadat vergeving van zonde is ontvangen, is de overblijvende zonde dubbel onbegrijpelijk en schuldig. Hoe vaak zuchten Gods kinderen niet: 'Heere, ik had nooit kunnen denken dat ik nog zoveel zonden in mij over had. O, ik dacht volkomen rein en heilig te leven in zondeloze toewijding aan U, maar er komt niets, niets van terecht!' Deze zelfde ervaring heeft Paulus in Romeinen 7, waar hij klaagt: "Ik, ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?" Hij treurt over de inwonende zonden, die hij niet wil, maar die hij haat. Toch lukt het hem niet om heilig te leven en zijn zonden uit te roeien.
Dit geeft stof tot bekommering, verdriet en zorg. Gods kind kan de overblijvende zonde niet klein achten. Hij kan niet zeggen: maar ik heb toch vergeving van zonden ontvangen ... Nee, hij weent en treurt. Hij worstelt en strijdt. Hij zoekt weliswaar alle dagen zijn enige troost in Christus, maar hij is ook alle dagen bezig zijn oude mens, zijn zondige begeerten te doden. De aartsvaders, zoals Abraham, de profeten, zoals Jesaja, de evangelisten, zoals Johannes en de martelaren hebben wel allen de zekerheid des geloofs en de blijdschap des heils. Maar deze worden getemperd en aangevochten door het verdriet over die inblijvende zonde. In de kerkgeschiedenis treedt dit verdriet niet altijd even duidelijk naar voren. In de eerste eeuwen van de Christelijke Kerk en ook in de donkere tijd van de middeleeuwen hoor je bijna nooit over deze bekommering. Waarom niet? In de eerste eeuwen misschien wel omdat er zoveel vervolging is, waardoor het Christelijke geloof veel sterker is, minder naar binnen kijkt; minder geneigd is om na te denken over die inwendige verdorvenheid. Alleen bij een man als Augustinus komen we dezelfde klanken als bij Paulus weer tegen.
In de tijd van de middeleeuwen ligt de zaak wat anders. De roomse kerk wijst in de loop der eeuwen de mensen steeds meer op de sacramenten en de kerk. Zolang de sacramenten maar door de kerk worden bediend, hoeven mensen zich geen zorgen te maken. Een gezonde bekommering wordt zo verstikt. Een uitwendige godsdienst komt ervoor in de plaats. Mensen worden gerust gesteld zonder dat ze echt bekeerd zijn. In de dagen van Luther en Calvijn verandert dit totaal. Bij Luther grijpt de bekommering over de erfzonde diep in. God leert hem om zijn enige houvast buiten zichzelf te zoeken in de wonden van de Heere Jezus. Luther leert het en móet het ook steeds weer leren, om van de rechtvaardige en heilige God te vluchten naar de genadige en barmhartige God in Jezus Christus, geopenbaard in het Evangelie. Daar wordt hem keer op keer betuigd dat God goddelózen rechtvaardigt (of vrijspreekt). Daar vindt Luther de genezing (of in ieder geval de tempering) van zijn verdriet; daar vindt hij steeds weer de weg naar de vreugde des heils en de zekerheid des geloofs in de Goddelijke belofte. Bij Calvijn krijgt de bekommering en het verdriet ook een ruime plaats in het leven van de heiligen. De heiligheid van God doet een zondaar verschrikt staan in het uur van zijn rechtvaardiging, omdat Woord en Geest hem tot zelfkennis en zondekennis brachten. Denk aan Christen in de Christenreis van John Bunyan, wanneer hij met zijn zondeschuld geconfronteerd wordt en met het gevaar om voor eeuwig om te komen in de stad Verderf.
Deze bekommering wordt dieper in het leven der heiliging of der dankbaarheid. De gelovige gaat ontdekken dat hij - net als Paulus - er nog niet is. Een 'gearriveerd christendom' is niet in de lijn van Paulus, Luther of Calvijn. Nee, we lijden in zekere zin schipbreuk op het werk van de Heilige Geest in ons leven. Dat betekent: wanneer we Jezus in ons levensscheepje hebben, denken we geen stormen meer te hoeven vrezen. Maar het gaat in het leven van Gods kinderen net als met Paulus in Handelingen 27: ze komen wel allen behouden aan land, maar het gaat door een grote schipbreuk heen. Zalig worden, zo leert Petrus ons, is voor de rechtvaardige nog altijd maar een nauwelijks zalig worden. Het gaat niet 'van een leien dakje'. Gods volk doet de loopbaan des geloofs niet 'op zijn sloffen'. De goede strijd des geloofs stelt in de voortdurende bekommering om het geloof te behouden. Maar de zekerheid is er ook: in de geloofstoevlucht tot Jezus ...!