Dordtse leerregels Hoofdstuk 3 artikel 1 uitleg
Auteur: ds. W. Pieters
‘Dit is zo niet gebleven, zoals we in het nummer van maart zullen zien, als God het geeft.’
Het ging over de goede schepping. De Dordtse Leerregels zeggen in het zelfde eerste artikel van het derde hoofdstuk:
Maar door het ingeven van de duivel en zijn vrije wil van God afwijkende, heeft hij zichzelf van deze uitnemende gaven beroofd, en heeft daarentegen in plaats daarvan over zich gehaald blindheid, verschrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid van oordeel in zijn verstand; boosheid, weerspannigheid en hardheid in zijn wil en hart; en ook onzuiverheid in al zijn genegenheden.
Om duidelijk te maken hoezeer wij in de weg van bekering afhankelijk zijn van God en Zijn almachtig ingrijpen, moet duidelijk worden in welke toestand wij door de zondeval gekomen zijn. Kort samengevat: wij hebben ons van de schitterende gaven, waarmee wij door God waren vergiftigd in de schepping, beroofd. Het zijn de gaven: God te kennen, God lief te hebben, met Gods wil overeen te stemmen. Niet alleen missen wij deze goede gaven; het tegenovergestelde is daarvoor in de plaats gekomen: blindheid in ons verstand. Vijandschap in onze wil. Onreinheid in al onze verlangens.
Niet iedereen is ervan overtuigd dat dit de juiste omschrijving is van ons bestaan. Kenmerkend voor het jodendom in de dagen van Jezus, en ook tot op deze dag, eveneens voor de roomse Kerk en zelfs voor alle andere godsdiensten dan het ware christendom is dit: wij vinden dat wij zo slecht niet zijn. Het valt uiteindelijk nog wel mee. We kunnen nog wel wat goeds. Wij kunnen rechten denken... Wij kunnen goed willen... Wij kunnen zuiver begeren…
Het is dan ook een heel groot wonder wanneer wij door Gods Geest ervan overtuigd worden dat wij werkelijk zo slecht zijn. Dat wij in ons denken alleen maar bedorven zijn… Dat wij in onze wil alleen maar weerbarstig zijn... Dat wij in ons verlangen alleen maar tegendraads zijn…
Dit in te zien is niet alleen een groot wonder, maar is ook onmisbaar. Wie dit niet beleeft, wie dit niet beseft of inziet, zal het wonder van de wedergeboorte niet kunnen begeren en niet kunnen waarderen. En dus zullen wij dan God ook nooit kunnen eren zoals Hij het waardig is.
Vraag er toch maar om.