De Catechismus van Genève vraag en antwoord 15 t/m 20, de hoofdsom van onze Godskennis
Auteur: ds. W. Pieters
De hoofdsom van onze Godskennis
Vr. 15 Nu wil ik wel in het kort van u horen wat de hoofdsom van deze kennis is. Antw : Die is vervat in de belijdenis van het geloof, of liever in het belijdenisformulier, dat alle Christenen onderling gemeen hebben. Men noemt die gewoonlijk de Apostolische Geloofsbelijdenis, die van het begin der Kerk af altijd onder alle godvruchtigen is aangenomen, en die of uit de mond van de Apostelen is ontvangen, of uit hun geschriften samengelezen.
Vr. 16 Zeg die eens op. Antw : Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde; en in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onzen Heere, Die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria, Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter hel, op de derde dag wederopgestaan uit de doden, opgevaren ten hemel, zittende aan de rechterhand van God de almachtige Vader, vanwaar Hij zal komen om te oordelen de levenden en de doden. Ik geloof in de Heilige Geest, een heilige, algemene Kerk, de gemeenschap der heiligen, vergeving der zonden, opstanding van het vlees, eeuwig leven. Amen.
Vr. 17 In hoeveel delen zullen wij deze belijdenis verdelen, om alles dieper te verstaan? Antw : In vier hoofdstukken. 5
Vr. 18 Noem ze mij eens op. 1. Het eerste zal God de Vader betreffen. 2. Het tweede zal zijn van Zijn Zoon Jezus Christus, dat ook de gehele hoofdsom bevat van de verlossing van de mens. 3. Het derde zal zijn van de Heilige Geest. 4. Het vierde van de Kerk en de goddelijke weldaden daarin gegeven.
Vr. 19 Daar er slechts één God is, waarom vermeldt ge hier drie, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest? Antw : Omdat wij in het ene wezen Gods de Vader moeten beschouwen als het begin en de oorsprong, en de eerste oorzaak van alle dingen; vervolgens de Zoon, die Zijn eeuwige Wijsheid is; tenslotte de Heilige Geest, als Zijn kracht, die wel over alles uitgebreid is, doch voortdurend in Hem verblijft.
Vr. 20 Geeft ge daarmede te kennen, dat het niet ongerijmd is, wanneer wij in de éne Godheid deze drie Personen stellen, en dat God daarom niet gedeeld wordt? Antw : Zó is het.