De Catechismus van Genève vraag en antwoord 340 t/m 356, over het Heilig Avondmaal
Auteur: ds. W. Pieters
Het Avondmaal
Vr. 340 Laten wij overgaan tot het Avondmaal. En ten eerste zou ik wel van u willen weten, wat de betekenis er van is. Antw : Het is daarom door Christus ingesteld, om ons te leren, dat onze zielen door de gemeenschap aan Zijn lichaam en bloed opgevoed worden tot de hoop van het eeuwige leven, en ons dat zeker te maken.
Vr. 341 Waarom wordt echter door brood het lichaam, en door wijn het bloed van den Heere afgebeeld? Antw : Hierdoor worden wij namelijk onderwezen, dat de kracht die het brood heeft om de lichamen te voeden, tot onderhoud van het tegenwoordige leven, ook in het lichaam des Heeren aanwezig is, om de zielen geestelijk te voeden. Dat gelijk door de wijn de harten der mensen verheugd worden, de krachten hersteld worden, de gehele mens ver sterkt wordt, zó uit het bloed des Heeren hetzelfde nut door onze zielen ontvangen wordt.
Vr. 342 Voeden wij ons dus met het lichaam en bloed des Heeren? Antw : Zó is mijn gevoelen. Want daar het gehele vertrouwen van ons heil in Hem gelegen is, dat Zijn gehoorzaamheid door ons aangenomen wordt, die Hij Zijn Vader bewezen heeft, geheel alsof ze de onze was, is het nodig dat wij Hem bezitten. Want Hij deelt ons Zijn goede gaven niet anders mede, dan doordat Hij Zich de onze maakt.
Vr. 343 Maar heeft Hij Zich dan toen niet gegeven, toen Hij Zich in de dood heeft gegeven, opdat Hij ons van het doodvonnis bevrijd, met Zijn Vader verzoenen zou? Antw : Dat is zeker waar; maar het is voor ons niet genoeg, tenzij wij Hem nu ontvangen, opdat daardoor de kracht en de vrucht van Zijn dood tot ons zou overkomen.
Vr. 344 Bestaat de wijze van ontvangen dan niet in het geloof? Antw : Dat stem ik toe. Maar ik voeg er dit tevens bij, dat dit geschiedt, wanneer wij niet alleen geloven dat Hij gestorven is, om ons van de dood te bevrijden, en opgewekt, om ons daardoor het leven te verkrijgen, maar dat wij weten dat Hij ook in ons woont, en dat wij met Hem verbonden zijn met dat soort eenheid, waarmede leden met hun hoofd samenhangen, opdat wij door de weldaad van deze vereniging, deelgenoten van Zijn goederen worden.
Vr. 345 Verkrijgen wij deze gemeenschap dan door het Avondmaal alleen? Antw : Zeker. Want door het Evangelie wordt ons, gelijk Paulus getuigt, Christus ook medegedeeld. En terecht leert Paulus dit, wanneer wij daar horen dat wij vlees van Zijn vlees zijn, en been van Zijn gebeente, dat Hij het levende brood is, dat uit de hemel is neergedaald, om onze zielen te voeden; dat wij met Hem één zijn, gelijk Hij één is met de Vader, en dergelijke.
Vr. 346 Wat verkrijgen wij nog meer uit het sacrament, of welk nut brengt het ons bovendien aan? Antw : Dit namelijk, dat deze gemeenschap, waarvan ik gesproken heb, ons bevestigd en vermeerderd wordt. Want ofschoon Christus ons zowel in de Doop als in het Evangelie voorgesteld wordt, ontvangen wij Hem toch niet geheel, maar slechts voor een deel.
Vr. 347 Wat hebben wij dus in het teken van het brood? Antw : Dat het lichaam van Christus, gelijk het eenmaal voor ons geofferd is, om ons met God te verzoenen, zo nu ook aan ons gegeven wordt, opdat wij zeker weten, dat de verzoening ons betreft.
Vr. 348 En wat in het teken van het bloed? Antw : Dat Christus, gelijk Hij Zijn bloed eenmaal tot voldoening voor de zonden, en als prijs van onze loskoping Zelf heeft gestort, het zó nu aan ons om te drinken toereikt, opdat wij de vrucht, die daaruit tot ons moet overkomen, gevoelen.
Vr. 349 Volgens deze uwe antwoorden verwijst het Heilig Avondmaal des Heeren ons naar Zijn dood, om aan de kracht daarvan gemeenschap te hebben. Antw : Zeer zeker; want toen is het enige en voortdurende offer, dat tot ons heil voldoende zou zijn, volbracht. Diensvolgens blijft er anders niets meer over, dan dat wij het genieten.
Vr. 350 Het Avondmaal is dus niet tot dit doel ingesteld, dat aan God het lichaam van Zijn Zoon zou worden geofferd. Antw : Allerminst. Want dit voorrecht heeft Hijzelf alleen, daar Hij de eeuwige Priester is. En zó luiden Zijn woorden, als Hij zegt: Neemt en eet. Want hier heeft Hij bevolen, niet dat wij Zijn lichaam zouden offeren, maar alleen dat wij ervan zouden eten.
Vr. 351 Waarom gebruiken wij twee tekenen? Antw : Daarin komt de Heere onze zwakheid te hulp, om ons gemeenzamer te leren, dat Hij niet alleen de spijs voor onze zielen, maar ook de drank is, opdat wij niet ergens anders dan in Hem alleen enig deel van geestelijk leven zouden zoeken
Vr. 352 Moeten allen zonder uitzondering evengelijk beide gebruiken ? Antw. : Zo luidt het bevel van Christus; en het is zeer grote zonde, daarvan op enige wijze af te doen, door iets daartegen te beproeven.
Vr. 353 Hebben wij in het Avondmaal alleen maar een betekening van die weldaden, die gij genoemd hebt, of worden ze ons daar in werkelijkheid geschonken? Antw : Daar onze Heere Christus de waarheid zelf is, is het allerminst twijfelachtig, dat Hij de beloften, die Hij ons daar geeft, tevens ook vervult, en bij de tekenen de Waarheid ervan voegt. Daarom twijfel ik niet, dat, gelijk Hij met woorden en tekenen betuigt, ons zo ook van Zijn wezen deelgenoten maakt, waardoor wij in één leven met Hem samengroeien.
Vr. 354 Maar hoe kan dat geschieden, daar het lichaam van Christus in den hemel is, maar wij nog op de aarde rondzwerven? Antw : Dit bewerkt Hij door de wondere en verborgen kracht van Zijn Geest, voor Wie het niet moeilijk is te verbinden, wat anders door afstand van plaatsen gescheiden is.
Vr. 355 Gij stelt u dus niet voor dat het lichaam in het brood ingesloten is, en ook het bloed niet in de kelk? Antw : In het geheel niet. Veeleer ben ik van gevoelen, dat wij, om de waarheid van de tekenen deelachtig te worden, onze harten in den hemel moeten verheffen, waar Christus is, en vanwaar wij Hem verwachten als Rechter en Verlosser, maar dat Hij in deze aardse elementen verkeerd en tevergeefs gezocht wordt.
Vr. 356 Om kort samen te vatten wat gij gezegd hebt: gij verzekert dat er in het Avondmaal twee zaken zijn, namelijk het brood en de wijn, die met de ogen gezien worden, met de handen getast, met de smaak geproefd, en voorts Christus, waarmee onze zielen inwendig, als met hun eigen voedsel, gevoed worden. Antw : Dat is waar, en wel tot zover, dat ook de opstanding der lichamen ons hier, als door een gegeven pand, verzekerd wordt, daar die ook zelf gemeenschap hebben aan het symbool van het leven.