Dordtse Leerregels Hoofdstuk 3 Artikel 15 uitleg
Auteur: ds. W. Pieters
Het gaat in hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels onder andere over hoe God ons wederbaart. Artikel 15 luidt:
Deze genade [van het geloof] is God aan niemand schuldig; want wat zou Hij schuldig zijn aan degene die Hem niets eerst geven kan, opdat het hem vergolden wordt? Ja, wat zou God aan hem schuldig zijn, die van zichzelf niet anders heeft dan zonde en leugen?
Wat, als God het geloof (dat Zijn geschenk is), aan jou niet geeft? Want God geeft het niet aan iedereen. Alleen aan …, nou, aan wie? Volgens onze Heere Jezus Christus (in Lukas 11 vers 9) krijgen zij het die bidden, zoeken en kloppen:
Ik zeg u: “Bidt, en aan u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en voor u zal opengedaan worden.”
Heb jij reden om op God te mopperen, als Hij het jou niet geeft? Nee, want dan kun je alleen maar zeggen: ik heb er ook niet echt naar gezocht en niet aanhoudend op de deur van God geklopt. Het is mijn eigen schuld. De Dordtse Leerregels zeggen nog iets anders, namelijk dat niemand van ons ooit enig recht op Gods genadegave kan laten gelden en dat God aan ons niets verplicht is. Denk aan Lukas 17 vers 10, waar Jezus zegt:
Wanneer gij gedaan zult hebben al wat u bevolen is, zeg dan: “Wij zijn onnuttige dienstknechten; want wij hebben maar gedaan, wat wij schuldig waren te doen.”
Volgens dit artikel van de Dordtse Leerregels bezit een kind van Adam vanuit zichzelf niets anders dan zonde en leugen. Ben jij het daar mee eens, of vind je dit overdreven? Het is geen letterlijke aanhaling uit de Bijbel, maar het is wel de korte samenvatting van wat de Bijbel over ons zegt. En gaat Gods Geest jou aan jezelf ontdekken, zodat je jezelf ziet als op een geestelijke röntgenfoto, dan heb je hier niets tegen in te brengen, maar erken je volmondig: zo is het. Het enige wat ik bezit is zonde en onoprechtheid. En al wat ik daarnaast bezit, heb ik gekregen, zoals Paulus de Korinthiërs leert in zijn eerste brief (4 vers 7):
Wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? En als gij het ook ontvangen hebt, waarom roemt gij, alsof gij het niet ontvangen had?
Wat gelovigen bezitten, hebben ze gekregen. En dus hoeven ze zich nergens op te laten voorstaan, alsof ze het zelf hadden gemaakt of verdiend…
Het gaat in hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels onder andere over hoe God ons wederbaart. Artikel 15 luidt:
Diegene dan die deze genade ontvangt, die is aan God alleen daarvoor eeuwige dankbaarheid schuldig, en dankt Hem ook daarvoor. Diegene die deze genade niet ontvangt, die acht ook deze geestelijke dingen totaal niet, en behaagt zichzelf in het zijne; of hij is zorgeloos en roemt ijdel, dat hij heeft wat hij niet heeft.
Vorige maand ging het erover: als God het jou niet geeft, de genade van dat ware geloof, wat dan? Het vervolg van artikel 15 gaat daar op in en zegt: als jij het niet krijgt, dan wil je het blijkbaar ook niet hebben. Vind je dat niet vreemd, en misschien zelfs cru? Er zijn toch in elke gemeente in Nederland heel wat mensen die het maar wát graag zouden willen hebben en die het (totnogtoe) niet kregen. Of niet? Het is echter één van beide: óf al die ernstige missende mensen willen het wél graag hebben, en dus vergissen onze vaderen op de Dordtse Synode zich…; óf de Dordtse Leerregels hebben gelijk en dús vergissen al die zogenaamd goedwillende mensen zich… En jij (of u, ouders van ‘De Catechisant’-lezers): hoe is het nu wérkelijk met jou? Acht jij de genade van het geloof en de wedergeboorte hoog, zó hoog als je ze moet schatten? Of zijn er dingen die jou meer waard zijn, die jij hoger acht? Hoe je het nu wel of niet ervaart, zeker is dat alle zogenaamd goedwillende kerkgangers die straks aan de linkerhand van de Koning zullen staan, uiteindelijk niet hebben gewild dat Hij hun Koning zou zijn. Dan zal onomstotelijk vast komen te staan dat een ieder die wilde zalig worden, ook zalig is geworden; en dat een ieder die niet zalig is geworden, ook niet zalig wilde worden. Er zijn er ook – toen was dat zo en nu is dat denk ik niet minder zo – die menen dat ze het hebben, en ze hebben het niet. Ze praten over geloof, ze roemen in het geloof, maar het is zorgeloos en ijdel. Wat ontbreekt dan? De wortelverbinding met Christus en de vrucht van heiligmaking tot eer van God. ls je dit artikel goed leest, hoef je er nooit over in te zitten of jij de zaligmakende genade van God wel zult krijgen, want óf je wilt het niet, en dus zit je er ook niet over in; óf je bent gewillig om het wél te ontvangen en dan is God dus al in je bezig omdat alleen Hij je gewillig heeft kunnen maken. Dit bracht ds. Van der Groe ertoe om te schrijven: ‘kun je niet bidden in geloof, bid dan om geloof; dat is ook al geloof.’ En ds. William Perkins schreef daarom: ‘de wil om te geloven is al geloof.’
Het gaat in hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels onder andere over hoe God ons wederbaart. Artikel 15 luidt:
Verder: van diegenen die hun geloof uiterlijk belijden en hun leven beteren, moet men naar het voorbeeld van de apostelen het beste oordelen en spreken; want het binnenste van het hart is ons onbekend.
En wat aangaat anderen, die nog niet geroepen zijn: voor hen moet men God bidden, Die de dingen die niet zijn, roept, alsof zij waren; en wij moeten ons geenszins tegen dezen verhovaardigen alsof wij onszelf uitgezonderd hadden.
Twee dingen: wie zegt dat hij met een waar geloof Christus heeft aangenomen, en volgens Gods Woord zijn leven inricht, die mogen wij niet verdenken. Die moeten wij voor Gods kind houden. Of het ook echt is, of niet, dat is niet aan ons om te beoordelen. Let op: dit betekent niet dat we zo met onszelf moeten omgaan en veronderstellen dat we echt bekeerd zijn, omdat we de waarheid belijden, en leven volgens Gods bevelen. Nee, dat is heel dwaas. Onderzoek jezelf of het waarheid is of namaak. Maar gaat het over een ander: laten we dan het voorbeeld van de apostelen volgen die hun lezers hielden voor oprechte christenen en ze zo ook aanspraken. Denk aan de kanttekening op II Petrus 3 vers 9: de apostel Petrus houdt naar het oordeel der liefde al degenen aan wie Hij schrijft voor mensen die tot de kennis van Christus zijn geroepen en in Hem geloven.
Het tweede gaat over hen die nog niet met die inwendige roeping zijn geroepen. Zij leven nog afscheiden van Christus en bezitten geen waar geloof en zijn dus ook geen vergeving der zonden deelachtig. Wij mogen ons nooit boven hen verheffen alsof wij beter waren. Als je sommigen van de evangelische beweging hoort praten over: neem Jezus toch aan en zo, dan is het net alsof ze boven staan die mensen staan die dit niet doen. Eens vroeg een ouderling in Genemuiden wat hij toch moest met die mensen die op huisbezoek maar niet geloofden en zeiden dat God het ze moest geven. De predikant zei, na een ogenblik stilte: “Broeder, u bent toch nog niet vergeten dat u ook niet kon geloven?!” Daar heb je het: is het geloof al eens een onmogelijkheid geworden? Dan zul je je niet verhovaardigen / verheffen boven hen die nog niet zijn geroepen tot het zaligmakende geloof. Maar dan zul je…