Des HEEREN Lof, Petrus Waldes (2)
Auteur: ds. W. Pieters
De Waldenzen
Vorige keer schreef ik over de 'armen van Lyon'. Petrus Waldes was daarvan de stichter en daarom heten zij ook wel Waldenzen. Over deze Waldenzen, die in de donkere middeleeuwen leefden (vanaf ongeveer 1200), ga ik nu iets meer vertellen.
In het noorden van Italië is een korte tijd vrijheid om af te wijken van de leer van de paus. De stadsbestuurders laten het toe dat de Waldenzen zich in verscheidene steden vestigen en er hun scholen en kerken hebben. Vooral in Milaan. Maar helaas verandert de situatie kort daarna. De kerk krijgt meer macht over de burgerlijke overheid van de steden. En dan gaat er een meedogenloze jacht plaatsvinden op de Waldenzen. Ze moeten ondergronds gaan. En de plaats van samenkomst is geheim: een huisje of boerderijtje. De meeste leden behoren niet tot de gegoede burgerstand, maar de arbeidersklasse. Nu verplaatst de beweging zich ook van de steden en het publieke leven, naar het 'platte land', in afgelegen dalen en tussen bijna ontoegankelijke bergen. Ook gaan er heel wat de Alpen over naar Zwitserland en Duitsland. En hier vinden ze eerst een rustige en onopgemerkte plaats om de Heere te dienen volgens Zijn Woord. Maar na een honderdtal jaren slaat ook hier de vervolging toe. De roomse kerk laat hen uiteindelijk niet met rust. Daarom trekken ze rond en leiden ze een zwervend leven, vooral de predikanten van de Waldenzen. Steeds duidelijker zien de Waldenzen dat de roomse kerk al eeuwenlang verwereldlijkte (eigenlijk al vanaf de tijd van de grote keizer Constantijn, toen de kerk vrijheid kreeg en staatskerk werd). En zo werd de kerk een kerk van boosdoeners, ja: een kerk die de boze volgt en van de boze is. - En de boze, dat is de duivel ... - Toch heeft God in die boze kerk een kern van ware gelovigen overgehouden, zo zeggen de Waldenzen. En tot deze kern behoren zij ook. Openlijk belijden ze
"Op de maagd Maria, moeten wij geen enkele hoop stellen, want zij is geen voorspraak voor de zondaren. Ook biechten aan een priester is niet nodig. En de Heere Jezus is niet lichamelijk aanwezig in het brood en de wijn van het Heilig Avondmaal, maar Hij is in de hemel."
De Waldenzen planten dit Bijbelse geloof ook voort. En wel door een heel nauwgezette opvoeding van hun kinderen.
Bijna heel het godsdienstige leven komt namelijk binnenshuis te liggen. Want vanwege de bloedige vervolgingen is het bijna nergens meer mogelijk om een preek te horen of een godsdienstoefening bij te wonen. In schuurtjes, op zolders en in kelders komt men soms, als heel klein groepje, bijeen. En dan moet het nog fluisterend gebeuren ook. Daarom komt de nadruk in deze donkere en gevaarlijke tijden op het gezin en de opvoeding te liggen. Maar heel wonderlijk: zo draagt het zaad van het Woord rijke vrucht! De Heere heeft geen grote bloeiende gemeenten nodig; geen ambtelijke dienst nodig. De eenvoudige (en vast ook gebrekvolle) opvoeding en onderwijzing van eenvoudige, ongeleerde vaders en moeders is het door God zeer rijk gezegende middel, zodat van geslacht tot geslacht onder de Waldenzen de Bijbelse waarheid mag worden gekend en beleefd. Kinderen leren van heel jongs af hele hoofdstukken van de Bijbel, ja, zelfs hele Bijbelboeken, uit het hoofd! En wanneer ze zeven of acht jaar oud zijn, weten ze méér van Gods Woord dan de priesters en de bisschoppen van de roomse kerk. Scholen zijn er niet meer. Alles is verboden. Maar de timmermanswerkplaats is nu ook catechisatielokaal. En de timmerman onderwijst zijn leerling-timmerlieden niet alleen in het timmeren en zo, maar ook in de Heilige Schrift. En tegen deze ernst, deze trouw, deze ijver, kan de roomse kerk niet op! Dit is, onder de zegen des HEEREN!, het middel waardoor de waarheid van geslacht tot geslacht wordt voortgeplant. Een gevangen genomen Waldens zegt tegen zijn ondervrager:
"Allen, groot en klein, mannen en vrouwen, onderwijzen en leren zonder ophouden, dag en nacht. De arbeider werkt overdag, en 's avonds laat leert hij of onderwijst hij. Bij ons onderwijzen de vrouwen evengoed als de mannen; en wie een week lang leerling is geweest, onderwijst al weer een ander."
Vooral de dagelijkse maaltijden zijn uitnemende gelegenheden, waarbij het Woord van God wordt opgezegd en overdacht. Vader mediteert in alle eenvoudigheid over een stukje dat hij eerst voorleest of opzegt. En dan leren de kinderen het Schriftgedeelte uit hun hoofd. Wat is het een groot, heel groot voorrecht om van jongs af de Heilige Schriften te weten. Om het Woord van onze goede God uit het hoofd te leren. Om ouders te hebben, die de Waarheid liefhebben; die eerbied hebben voor God en Zijn geboden en Zijn beloften; en die jullie daar ook nauwkeurig bij opvoeden. O, gebruik die allerbeste jaren van je leven, namelijk je jeugd, om de Heere te zoeken, in Zijn Woord!