De Catechismus van Genève vraag en antwoord 208 t/m 212, over het negende gebod
Auteur: ds. W. Pieters
Het negende gebod
Vr. 208 Wat is het negende gebod? Antw : Gij zult geen vals getuige zijn tegen uw naaste.
Vr. 209 Verbiedt het alleen maar de meineed voor het gerecht, of in het algemeen het liegen tegen de naaste? Antw : Onder één soort behelst het een algemene leer, dat wij de naaste niet vals belasteren; en dat wij zijn goede naam niet schenden door ons kwaadspreken en minachten, of hem enige schade toebrengen in zijn goederen.
Vr. 210 Waarom echter noemt het in het bijzonder de publieke meineed? Antw : Om ons des te meer afschuw in te boezemen voor dit misdrijf. Want het duidt aan, dat als iemand gewend is aan kwaadspreken en lasteren, hij vandaar gemakkelijk tot meineden vervallen zal, als hij de gelegenheid zal krijgen zijn naaste te onteren.
Vr. 211 Wil het ons alleen maar van kwaadspreken afhouden, of ook van kwade verdenking en kwaadwillig en onbillijk oordelen? Antw : Beide veroordeelt het, volgens de boven aangevoerde reden. Want wat voor de mensen kwaad is om te doen, dat is voor God ook kwaad om te willen.
Vr. 212 Leg eens uit wat het in hoofdsom wil. Antw : Het verbiedt, dat wij geneigd zijn kwaad te denken van onze naasten, of hen te onteren; ja veeleer gebiedt het, dat wij zo billijk en menslievend gezind zijn, dat wij, zoveel de waarheid toelaat, goed van hen denken, en ons best doen hun goede naam ongeschonden te bewaren.