Dordtse Leerregels Hoofdstuk 3 Artikel 12 uitleg
Auteur: ds. W. Pieters
Het gaat nu over artikel 12 van hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels. Hoofdstuk drie is ook tegelijk hoofdstuk vier. Waarom? In het derde punt van verschil tussen de remonstranten of volgelingen van professor Arminius, en de leden van de Dordtse Synode, ging het over de staat en toestand van de gevallen mens. In het vierde punt ging het over hoe God die gevallen mens zalig maakt. Deze twee hangen heel nauw samen en daarom staan ze in één hoofdstuk:
En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden, en levendmaking, waarover zo heerlijk in de Schriften gesproken wordt, welke God zonder ons in ons werkt.
Het gaat over de wedergeboorte. Twee bladzijden terug in dit nummer ging het daar ook over, in verband met het teken en zegel van de doop. Nu gaat het over de inhoud en kracht van de wedergeboorte, die beschreven staat in het voorgaande artikel van hoofdstuk III/IV, waarover het nummer van juni ging. Deze wedergeboorte wordt aan het begin van artikel 12 ook met andere woorden omschreven. En wel omdat de Schrift dat ook doet. Nog al eens… Twee of meer omschrijvingen worden er gegeven voor één en dezelfde zaak. Waarom doet de Bijbel dit? Omdat de inhoud van dat genoemde zo rijk is dat één omschrijving te arm is.
De andere woorden zijn:
Vernieuwing (Romeinen 12 vers 2: wordt aan deze wereld niet gelijkvormig; maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw gemoed, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.)
Nieuwe schepping (Efeziërs 4 vers 24: …de nieuwe mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. Kolossenzen 3 vers 10: …aangedaan hebt de nieuwe mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld van Hem Die hem geschapen heeft)
Opwekking van de doden (Efeziërs 2 vers 6: Hij heeft ons mede opgewekt met Christus Jezus. Kolossenzen 2 vers 12: Zijnde met Hem begraven in de doop, waarin gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof van Gods werking.)
Levendmaking (Kolossenzen 2 vers 13: Hij heeft u, toen gij dood waart in de misdaden, en in de voorhuid van uw vlees, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende.)
Deze wedergeboorte is de moeite van het onophoudelijk zoeken en vragen waard!
Het gaat nu over artikel 12 van hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels: hoe God ons, gevallen mensen, zalig maakt. Het gaat over de wedergeboorte. Daarover belijden we met dit 12de artikel:
… deze wordt in ons niet teweeg gebracht door middel van de uiterlijke prediking alleen, ook niet door aanrading, of zulke manier van werking, dat – wanneer God Zijn werk volbracht heeft – het dan nog in de macht van de mens zou staan om wedergeboren te worden, of niet wedergeboren te worden, bekeerd te worden, of niet bekeerd te worden.
Het gaat dus nog steeds over de wedergeboorte. Ook tegenover de remonstranten belijden wij dat de buitenkant niet genoeg is. Het ging bij vraag 72 ook over die buitenkant (het uiterlijke waterbad); het gaat nu in dit artikel weer over de buitenkant (de uiterlijke prediking). De remonstranten waren door dat uiterlijke nogal gecharmeerd. Ze dachten dat wij mensen goed genoeg waren om helemaal zelfstandig de goede beslissing te nemen, namelijk te kiezen tégen de zonde en de duivel, en vóór Jezus en Zijn Koninkrijk. De ambtsdragers op de Dordtse Synode ontkenden dit. Zo goed zijn wij niet. Trouwens, wie zou dan de eer krijgen? Niet God, maar wij.
Daar kwam nog wat bij: ook de remonstranten wisten wel dat mensen tegen Jezus kozen en voor de zonde. Ze zeiden: “Dat is hun eigen schuld, want God heeft hun het goede aangeraden, maar zij hebben bewust de verkeerde keus gemaakt. Daar kan God ook niets aan doen.” Wij belijden met de remonstranten wel dat het de eigen schuld is van mensen die tegen Jezus en Zijn Koninkrijk kiezen en dus tegen hun eigen zaligheid. Maar wij stemmen niet in met de remonstranten als zij zeggen: daar kan God ook niets aan doen... Wij zeggen: daar kan God wél wat aan doen! En als God het wil, dan doet Hij daar ook wat aan. Wat doet Hij daar dan aan? Stel je voor dat de remonstranten gelijk hadden, zou er dan voor jou nog hoop zijn? Anders gevraagd: heb jij het al geleerd (niet uit een boekje, maar in de praktijk van je eigen leven) dat jij altijd vóór de zonde en tégen Jezus kiest? Moet je indenken: dan is het echt voor eeuwig kwijt!! God weet dit, en bij Zijn uitverkorenen doet Hij er wat aan. De volgende keer zullen we zien wat. Misschien denk jij ondertussen: en als ik niet uitverkoren ben? Dan kunnen we maar één ding concluderen: jij koos, jij kiest en jij blijft (vrijwillig en bewust) kiezen vóór zonden en hel, tégen Jezus, heiligheid en tégen jouw zaligheid…!
Het gaat in artikel 12 van hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels over hoe God ons wederbaart. Een aangelegen punt in onze dagen, waarover heel wat verschil van mening is. Over die wedergeboorte beleden we in het vorige nummer, met dit artikel:
… deze wordt in ons niet teweeg gebracht door middel van de uiterlijke prediking alleen, ook niet door aanrading, of zulke manier van werking, dat – wanneer God Zijn werk volbracht heeft – het dan nog in de macht van de mens zou staan om wedergeboren te worden, of niet wedergeboren te worden, bekeerd te worden, of niet bekeerd te worden.
Ik zal weer een keer hierop ingaan, omdat ik juist gisteren in het gezinsblad Terdege een meditatie las van een predikant uit Noorwegen, O. Hallesby. Daarin schrijft hij onder andere:
- “Bidden is: Jezus toelaten tot ons hart.”
- “Al wat wij hoeven doen is: ons hart openstellen voor Hem.”
- “Bidden is: Jezus toestaan gebruik te maken van Zijn macht.”
- “Het gebed maakt het Hem mogelijk Zijn eigen kracht in ons te werken, als wij Hem maar toegang verlenen.”
- “Bidden is niet anders dan de deur van ons hart ontsluiten voor Hem. En dat vraagt geen kracht. Het is een kwestie van wil. Willen wij Hem toegang geven tot onze noden?”
Deze uitdrukkingen zijn waarschijnlijk niet remonstrants bedoeld, maar ze klinken wel zo! We kunnen ze beter niet gebruiken. Het is namelijk wel waar dat we Jezus moeten (en mogen) toelaten in ons hart. Maar het is zeker níet waar dat wij Hem kunnen of willen toelaten – zonder dat Hij Zelf dit eerst in ons werkt! De Heere maakt gewillig en schenkt kracht. We lezen van Lydia, niet dat zij haar hart voor het evangelie of voor Jezus opende, maar dat de Heere dit deed. Het is ook niet een coöperatie: de Heere zorgde ervoor dat Lydia haar hart opende… Het is alleen het werk van God. Dit belijden wij als gereformeerde kerk nog steeds, met de Dordtse Leerregels in dit artikel: God doet niet het voorwerk, en wij effectueren dat; maar God doet ál het werk. Al is het wel zo dat de Heere de mens daarbij niet passief, maar actief betrekt: we gaan namelijk de middelen gebruiken, we leren bidden en bestuderen met alle ijver Gods heilig Woord… Ik wil veronderstellen dat professor Hallesby dit ook zo bedoelt, en toch vind ik het gevaarlijk om niet meer dan dit te zeggen; en ook om als Terdege familieblad dit zo te publiceren. We leven in een tijd dat remonstrantisme niet herkend wordt als remonstrantisme. In de opwekkingsbeweging, die al meer om zich heen grijpt, wordt te weinig het eenzijdig Godswerk benadrukt. Laat ons daarom onverkort vasthouden aan de Dordtse Leerregels!
Het gaat in artikel 12 van hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels over hoe God ons wederbaart. Een aangelegen punt in onze dagen, waarover heel wat verschil van mening is. Over die wedergeboorte belijden we met dit artikel:
De wedergeboorte is een totaal bovennatuurlijke, zeer krachtige en tegelijk zeer zoete, wonderlijke, verborgen en onuitsprekelijke werking, die (volgens het getuigenis van de Schrift, die door de Oorsprong van deze werking is ingegeven), in haar kracht niet minder of geringer is dan de schepping of de opwekking van de doden; zodat allen in wier harten God op deze wonderlijke manier werkt, zeker, onfeilbaar en krachtig wedergeboren worden en metterdaad geloven.
Na eerst (om alle misverstanden te voorkomen en alle dwaalgevoelens af te snijden) te hebben uiteengezet wat de wedergeboorte niet is, gaan de leden van de Dordtse Synode nu uiteenzetten wat de wedergeboorte wél is. De werking van de Heilige Geest heet
- bovennatuurlijk
- krachtig
- zoet
- wonderlijk
- verborgen
- onuitsprekelijk.
En deze werking is te vergelijken met:
- de schepping
- de opwekking van de doden.
Het gevolg hiervan is dat allen in wie God zo werkzaam is, wedergeboren worden; en wel:
- zeker
- onfeilbaar
- krachtig
En dit heeft tot gevolg dat zij niet anders kunnen (en ook niet anders willen) dan geloven.
Wat een troostrijke leer bevatten de Dordtse Leerregels! Zalig worden is dus niet alleen een menselijke ónmogelijkheid, maar ook een Goddelijke mógelijkheid, ja wérkelijkheid. Wie het ontvangt, weet het. Jij ook? Of hoor je nog bij die categorie die méént te zijn wedergeboren, en die gelóven dat ze geloven? De Schrift houdt ons kenmerken voor van wedergeboren gelovigen: zij zijn arm van geest, zij treuren, zij zijn zachtmoedig, zij hongeren en dorsten naar Gods gerechtigheid, zij zijn barmhartig, zij zijn gereinigd van hart en zij zijn vredelievend / vredestichtend. Denk niet te gauw dat je op de smalle weg naar het eeuwige leven bent. Wat heb je eraan om je te bedriegen?
Het gaat in artikel 12 van hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels over hoe God ons wederbaart. Over die wedergeboorte belijden we met dit artikel:
De wedergeboorte is een totaal bovennatuurlijke, zeer krachtige en tegelijk zeer zoete, wonderlijke, verborgen en onuitsprekelijke werking.
Wat houdt dit bovennatuurlijke, krachtige, zoete, wonderlijke, verborgen en onuitsprekelijke in? Het eerst genoemde woord spreekt, denk ik, voor zichzelf. De synode wil duidelijk maken dat het niet aards, niet menselijk is, wanneer jongens of meisjes wedergeboren worden. Jezus spreekt er in Johannes 3 over tegen Nicodemus. Het woord dat Hij dan gebruikt en dat de statenvertalers weergeven met ‘wederom’ heeft ook de betekenis in zich ‘van boven af’, ‘van omhoog’. Hetzelfde Griekse woord staat in Johannes 3 vers 31:
Die van boven komt…
Dus is een ingrijpen vanboven, van God Zelf, onmisbaar om aan die geestelijke geboorte deel te krijgen. Wij komen dus uit op: onmogelijkheid. En dat valt niet mee. Dat ligt ons niet bepaald. Toch zegt Jezus dit tegen Zijn discipelen, zoals je kunt lezen in de geschiedenis van de Rijke Jongeling (Mattheüs 19 vers 26)
En Jezus, hen aanziende, zei tot hen: “Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.”
Het tweede woord is: krachtig. Er staat zelfs: zeer krachtig. Dit is een rijke troost voor die lezer(es) die het meer en meer leert: ik ben niet opgewassen tegen al die tegenkrachten, die de wedergeboorte wensen tegen te houden. Wat is er immers een tegenkanting van de kant van onze doodsvijand uit de hel én van de kant van ons verdorven ik, van binnen! Maar Hij overwint alle tegenkrachten. Daarom gaat het werk toch door, onoverwinlijk, alles overwinnend.
Het derde is: deze werking van de Heilige Geest is zeer zoet. Dit houdt onder andere in dat we nooit bang hoeven te zijn, dat iemand door de Heilige Geest zó overweldigd wordt dat hij zich aangerand, overvallen, verkracht voelt door de wederbarende werking van Gods Geest. Dit verwijten de remonstranten ons, maar de Dordtse vaderen werpen dit verwijt verontwaardigd van zich: Gods Geest werkt wel krachtig en tegen onze bedorven wil in, maar tegelijk zó zoet, zó lieflijk dat je nooit meer iets anders wilt dan dat deze wederbarende Heilige Geest altijd in je blijft werken!
Het gaat in artikel 12 van hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels over hoe God ons wederbaart. Over die wedergeboorte belijden we met dit artikel:
De wedergeboorte is een totaal bovennatuurlijke, zeer krachtige en tegelijk zeer zoete, wonderlijke, verborgen en onuitsprekelijke werking.
Iets van wat dit bovennatuurlijke, krachtige en zoete inhoudt, kun je lezen in het nummer van januari. Wat het wonderlijke, verborgen en onuitsprekelijke inhoudt, zien we nu. De wedergeboorte is een wonderlijk werk. In het woord ‘wonderlijk’ zit heel herkenbaar het woord ‘wonder’. De wedergeboorte is een wonder van God. En wel een wonder van Gods macht, Zijn wijsheid en Zijn genade. Hoe grote kracht is nodig om een dode op te wekken? Diezelfde kracht is nodig om geestelijk doden te wederbaren. Die kracht mag met recht wonderlijk heten. Verder is het een subliem bewijs van Gods wijsheid, dat Hij zó in ons weet te werken dat door deze wedergeboorte vijanden en haters van God worden veranderd in vrienden en liefhebbers van God. Een wonder van Zijn wijsheid dat Hij zoiets heeft kunnen bedenken. Ten derde is het, vooral, een wonder van Gods onbegrijpelijke en onverdiende goedheid of genadige gezindheid van liefde. Want door ons te wederbaren worden we in staat gesteld om als Gods kinderen de heilige hemel te bewonen. Wedergeboorte maakt ons liefhebbers van heilige en zuivere en reine dingen. Dit is een extra genade bij de vergeving van onze zonden. Stel je voor dat zalig worden alleen bestond in het ontvangen van vergeving van zonden, maar verder bleven we dezelfde mensen. Dan zou de hemel niets aantrekkelijks hebben net zomin als het leven van godzaligheid.
Het tweede woord is verborgen. Dit houdt in: we kunnen God hierin niet precies begrijpen, niet narekenen, laat staan voorrekenen. Dit houdt ook in dat we bescheiden moeten zijn om een ander te beoordelen. Wie zijn wij dat we het raadsel van het leven zouden kunnen doorgronden? Zelfs met al de kennis van de microbiologie weten mensen nog niet wat het geheim is van leven. Laat staan dat we het geestelijke leven zouden kunnen ontrafelen en ontraadselen. Nee, laten we de Schepper aanbidden voor het ons geschonken leven; en laten we de Herschepper aanbidden voor het ons geschonken nieuwe leven, het geestelijke leven! Het spreekt vanzelf dat dit dan ook onuitsprekelijk mag heten!
Het gaat in artikel 12 van hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels over hoe God ons wederbaart. Over die wedergeboorte belijden we met dit artikel:
De wedergeboorte is volgens het getuigenis van de Schrift (die door de Auteur = Bewerker van deze werking is ingegeven) in haar kracht niet minder of geringer is dan de schepping of de opwekking van de doden. Wedergeboren te worden is geen kleinigheid. Het is niet minder dan een nieuwe schepping en niet minder dan het opwekken van doden. Wie kan, terwijl hij er niet is, zichzelf scheppen? Wie kan als dode zichzelf weer levend maken? Wie deze dingen kan, kan ook zichzelf wederbaren, zichzelf de wedergeboorte schenken. De wedergeboorte komt niet tot stand door ons geloof, zo dat wij eerst zelf moeten gaan geloven, en op die manier wedergeboren worden.
Waar staat in de Bijbel dat de wedergeboorte te vergelijken is met de schepping en met het levend maken van doden?
- Psalm 51 vers 12 Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een vaste geest.
- II Korinthiërs 5:17: Als iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden.
- Efeziërs 2 vers 10: Wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.
- Efeziërs 4 vers 24: De nieuwe mens, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid.
- Kolossenzen 3 vers 10: U hebt aangedaan de nieuwe mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het beeld van Hem, Die hem geschapen heeft.
- Johannes 5 vers 25: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: de ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem van Gods Zoon, en die ze gehoord hebben, zullen leven.
- Efeziërs 2 vers 1 & 5 Hij heeft u mede levend gemaakt, terwijl u dood was door de misdaden en de zonden… Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft Hij ons levend gemaakt met Christus; uit genade bent u zalig geworden.
- Kolossenzen 2 vers 13 Hij heeft u, toen u dood was in de misdaden, en in de voorhuid van uw vlees, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende.
Het gaat in artikel 12 van hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels over hoe God ons wederbaart. Het laatste stukje ervan luidt:
… zodat al diegenen in wier harten God op deze wonderlijke manier werkt, zeker, onfeilbaar en krachtig wedergeboren worden en metterdaad geloven. En dan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen door God gedreven en bewogen, maar, door God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Daarom wordt ook terecht gezegd dat de mens door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert.
Toen God sprak: “Er zij licht”, kon niets en niemand het tegenhouden. Het licht ontstond. En toen Jezus tegen de dode broer van Maria en Martha zei: “Lazarus, kom uit”, kon geen macht hem in de greep van de dood en het graf houden. Zo is het ook met de wedergeboorte. Niemand kan God hierin tegenhouden. Dit betekent niet dat wij niet probéren om Hem tegen te houden. Wij werken van nature op alle mogelijke manieren tegen, maar de grote Schepper laat Zich uiteindelijk toch niet tegenhouden.
Dus dan gaat het gebeuren: de dode en Gode vijandige zondaar wordt bekeerd, een nieuwe mens. Hij krijgt een nieuwe wil met een nieuw verlangen. En dus gaat hij aan het werk. Hij kiest Jezus als zijn Koning en wil mét Maria aan Jezus’ voeten zitten. Dit wordt ons niet opgedrongen, maar dit willen we graag en kiezen we welbewust. Jezus spreekt dan ook over die keus van Maria niet op de volgende manier ‘Maria heeft het goede deel gekregen, dat van haar niet weggenomen zal worden’: maar Hij zegt (Lukas 10 vers 42):
Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat van haar niet weggenomen zal worden.
‘Maar een mens kan het goede toch niet kiezen?’ Jawel, hoor, wij kunnen als wedergeboren mensen het goede wél kiezen en wij kiezen dat ook graag! Gods kinderen ervaren twee tegengestelde bewegingen in zich: een beweging van God af én een beweging naar God toe. De eerste is van de oude mens en smart ons. De tweede is van de nieuwe mens en verheugt ons. De eerste staan we tegen: we willen niet van God vandaan zwerven. De zondemacht in ons wil dat wel, maar wijzelf willen dat niet meer. De tweede beweging proberen we te versterken en we doen er alles aan dat deze het wint, zodat we metterdaad ons tot God bekeren en Hem als onze God en Meester kiezen. Dit lezen we in artikel 12 van hoofdstuk III van de Leerregels.