De Catechismus van Genève vraag en antwoord 204 t/m 207, over het achtste gebod
Auteur: ds. W. Pieters
Het achtste gebod
Vr. 204 Laten wij komen tot het achtste. Antw : Gij zult niet stelen.
Vr. 205 Verbiedt dat alleen de diefstal, die door menselijke wetten gestraft wordt, of gaat het verder? Antw : Onderde naam van dieverij worden alle soorten kwaad van bedrog en misleidende kunsten begrepen, waardoor wij op het goed van een ander jacht maken. Ons wordt hier dus verboden, zowel met geweld op het goed van de naaste af te gaan, of er met sluwheid en list de hand op te leggen, of op welke andere verkeerde wijze ook te trachten die te verkrijgen.
Vr. 206 Is het genoeg de handen van kwaaddoen af te houden, of wordt de begeerte hier ook veroordeeld? Antw : Hierheen moeten wij altijd teruggaan: Daar de Wetgever geestelijkis, wil Hij niet slechts de uitwendige diefstal bedwingen, maar tevens alle raadslag en toeleg, die voor de anderen enigerwijze schadelijk zijn; en vooral de begeerte zelf; opdat wij ons niet zoeken te verrijken ten koste van de broeders.
Vr. 207 Wat moeten wij dus doen om het gebod te gehoorzamen? Antw : Wij moeten moeite doen, dat ieder het zijne behoudt.