Des HEEREN Lof, Johannes Calvijn(4)
Auteur: ds. W. Pieters
Na 1555
Het jaar 1555 vormt een belangrijke ommekeer in de gebeurtenissen in Genève en in het leven van Calvijn. Vóór 1555 is er steeds meer of minder tegenstand tegen Calvijn, vooral van de overheid. Door de verkiezingen van 1555 veranderen de zaken zo, dat vanaf dat jaar de overheid helemaal op de hand van Calvijn is. Dat houdt in dat Calvijn de laatste negen jaren van zijn leven een vredige en blijde tijd heeft gehad. Hij krijgt alle medewerking van de regering en mag vooral zijn lang gekoesterde wens in vervulling zien gaan: het stichten van de academie, de theologische hogeschool. Daar worden honderden en duizenden aanstaande predikanten door Calvijn en zijn opvolger, Theodorus Beza, opgeleid. De invloed die van deze school uitgaat, is onberekenbaar groot. Bekende mannen uit Nederland die aan de voeten van Calvijn zitten, zijn Marnix van St. Aldegonde, die de organisator van de vaderlandse kerk mag heten, en Guido de Brès, de opsteller van onze onvolprezen Nederlandse Geloofsbelijdenis. Deze geloofsbelijdenis gaat trouwens terug op een Franse belijdenis uit 1559, die min of meer door Calvijn is opgesteld, zodat we kunnen zeggen dat Calvijn ook - indirect - de opsteller is van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis. Als we de werkkracht van Calvijn zien, staan we verbaasd. Bijna elke dag preekt hij, en geeft hij les op de academie. Veel van deze preken worden in steno opgeschreven en uitgegeven, net als veel van zijn Bijbellessen. Ontzettend veel brieven schrijft hij (of beter gezegd: dicteert hij) en daar komt dan bij dat hij ontzaglijk veel boeken schrijft. Alles te lezen wat Calvijn heeft geschreven, kost jaren. Hoeveel moet het hem dan niet hebben gekost om het te schrijven? En dan te bedenken dat Calvijn een zwak en ziekelijk lichaam heeft. Bijna niet één dag is hij zonder hoofdpijn. Daarom slaapt hij erg slecht en is hij dikwijls erg moe. Soms is hij weken niet in staat iets te doen. Aan een vriend schrijft hij in 1546 al (en later is het niet beter geworden):
Wat mijn gezondheid betreft: ik word voortdurend gekweld door pijn die mij bijna niet toelaat iets te doen. Want afgezien van preken en lesgeven heb ik al een maand lang nauwelijks iets uitgevoerd, zodat ik me bijna schaam zo nutteloos te leven.
Sinds 1556 openbaart er zich een soort tbc aan de luchtwegen, die steeds erger wordt. Hij verliest aan het eind van dat jaar bijna zijn stem en spuwt bloed. Aan Melanchthon schrijft hij:
Van het begin af ben ik erop bedacht om ieder ogenblik bereid te zijn om mij aan de roepstem van God over te geven.
Later krijgt Calvijn er nog niersteen bij en reuma, zodat hij zich dikwijls haast niet kan bewegen. Maar hij mag het van harte met God eens zijn. En temidden van al die moeiten en het blijvende verdriet om het verlies van zijn vrouw, werkt de grote reformator van Genève met al zijn krachten. Wanneer hij in 1559 drie maanden lang zijn ziekenkamer niet uit komt en bijna niet van bed, schrijft hij de nieuwste en meest uitgebreide uitgave van zijn hoofdwerk, de Institutie. Een reusachtig werk, en dat met zo'n ziek lichaam... In de laatste jaren van zijn leven, als het in Genève wat rustiger wordt, nemen de vervolgingen in Frankrijk toe en roken de brandstapels er; zodoende komen er meer en meer vluchtelingen naar Genève. Calvijn, Fransman van geboorte(!), leeft mee en doet wat hij kan om zijn vervolgde geloofsgenoten te bemoedigen. Tientallen brieven schrijft hij, waarin steeds weer de oproep weerklinkt om niet te bezwijken en het geloof niet te verloochenen. Onder andere schrijft hij aan vijf aanstaande predikanten die net uit Genève vandaan komen om de vervolgde kerk van Frankrijk met het Evangelie te dienen. En die onderweg verraderlijk worden gevangen. En kort daarna levend zullen worden verbrand!
Het schijnt dat God jullie bloed wil gebruiken tot bezegeling van Zijn waarheid. Hij zal jullie dan ook Zijn sterke handen toereiken en zal niet toelaten dat een druppel van jullie bloed nutteloos zal vloeien. Lieve broeders, ik beveel mij hartelijk in jullie gebed aan en ik bid de goede God dat Hij jullie in Zijn hoede zal bewaren, jullie meer en meer zal versterken door Zijn kracht en dat Hij jullie zal laten merken dat Hij voor jullie welzijn zorgt.
Aan een predikant in grote gevaren schrijft Calvijn:
Ik zou graag met u de dood ingaan. En u weet dat het honderd keer beter is voor onze goede Meester te sterven, dan uit vrees de post te verlaten waarop Hij u heeft gesteld. Want zelfs als de hele wereld ondankbaar zou zijn en als alle moeite verloren schijnt, stel u tevreden dat God uw daden goedkeurt.
Ondanks dat er zoveel gevaren dreigen voor de protestanten in Frankrijk, groeit het aantal gemeenten met de dag en dus ook de behoefte aan trouwe en bekwame voorgangers. Calvijn heeft eens aan de verstrooide Christenen in Frankrijk geschreven: stuur ons hout, dan maken wij er pijlen van. In 1561 moet hij echter schrijven:
Van alle kanten verlangt men predikanten van ons. De mensen die hen willen halen, belegeren mijn deur. Wij zouden heel graag hun wens vervullen, maar wij zijn totaal uitverkocht.
Er is bijna geen einde aan het aantal brieven dat Calvijn in de loop der jaren vanuit Straatsburg en later Genève schrijft. Over allerlei onderwerpen vraagt men hem raad en op al die - soms heel moeilijke - vragen geeft Calvijn antwoord. Waarover schrijft hij zoal? Over de dwaalleer van de roomse kerk, een goede kerkorde, een onjuiste verloving, het Avondmaal, toneelvoorstellingen, dansen, de politieke toestand van zijn dagen, de grote nood van de Waldenzen, de Franse psalmberijming. Hij schrijft troostbrieven aan rouwdragenden, aan iemand die hem raad vraagt over een op handen zijnd huwelijk, aan iemand wiens vrouw ernstig ziek is, aan de al te strenge reformator van Schotland, John Knox, en aan allerlei koningen. Overdag heeft hij er bijna geen tijd voor, daarom gebruikt hij dikwijls de nachtelijke uren die hij zo ontzettend nodig heeft voor zijn afgematte geest. Maar o, hij gunt zich geen rust. Er is ook zoveel nood en onwetendheid doordat de roomse kerk eeuwen lang het Woord niet heeft gepreekt! Veel tijd en kracht vraagt de verdrietige verdeeldheid van de protestanten onderling. Calvijn spant zich tot het uiterste in om eenheid te bewerken. Eerst met de volgelingen van Zwingli (en zijn opvolger Bullinger) in Zwitserland. Ook met de Luthersen. Groot is zijn vreugde als er een geloofsbelijdenis wordt opgesteld die alle Zwitsers ondertekenen. Even groot is zijn teleurstelling dat dit met de Luthersen niet mogelijk blijkt.
Calvijns leer
Het belangrijkste van Calvijns leer is: (1) dat alleen de Bijbel het voor het zeggen heeft. Calvijn strijdt heel zijn leven ervoor dat in kerk en staat niets en niemand het voor het zeggen heeft dan alleen de Heilige Schrift. (2) 'Hoe komt God aan Zijn eer?' Zaligheid en godzaligheid hebben één doel: God eren. Als Gods Naam maar geheiligd wordt, dan is het goed. Alles is daaraan ondergeschikt. (3) Heel Calvijns theologie is Christocentrisch. Dat Is: alleen Christus in het middelpunt. Daarom legt hij er ook in al zijn boeken steeds weer grote nadruk op dat de mens een groot zondaar is en niets anders verdient dan de verdoemenis. En daarom vinden we ook steeds de nadruk op het kennen van onze ellende, opdat er plaats zou komen voor het heerlijke werk van Jezus Christus, Gods Zoon, onze dierbare Zaligmaker. Calvijns grootste vreugde is dat wij - zoals Calvijn het vele malen in zijn preken zegt - God als onze Vader aannemen in kinderlijke vreze van Zijn Naam en met oprecht geloof.
Calvijns sterfbed
Op woensdag 2 februari 1564 houdt Calvijn zijn laatste les voor de aanstaande predikanten. Hij is bezig de profetieën van Ezechiël uit te leggen; bij hoofdstuk 20 eindigt zijn zo waardevolle uitleg. Op zondag 6 februari houdt hij met grote moeite zijn laatste preek. Op 25 april dicteert hij aan de notaris zijn testament. Als eerste laat hij schrijven:
Eerst dank ik God dat Hij medelijden met mij heeft gehad en mij uit de afgrond van de afgodendienst heeft getrokken om mij tot het licht van het Evangelie te brengen en mij deel te geven aan de zaligmakende leer; wat ik niet waard was. Hij heeft mij verdragen met al mijn fouten en zwakheden waarmee ik honderdduizend keer verdiend had door Hem verworpen te worden. En nog veel meer: Hij heeft Zijn genade zo ver uitgestrekt dat Hij mij en mijn arbeid gebruikt heeft tot bevordering en verkondiging van de waarheid van Zijn Evangelie. Zo verklaar ik dat ik wil leven en sterven in dit geloof en dat ik geen andere hoop of verwachting heb dan deze dat God mij uit genade aangenomen heeft.
De tachtigjarige Farel komt uit Neuchâtel hem nog opzoeken. En dan komt op zaterdagavond 27 mei 1564 een einde aan het aardse leven van Jean Cauvin. De volgende dag wordt hij begraven. Op uitdrukkelijk verzoek van Calvijn staat er geen steen op zijn graf. Hij wil geen heiligenverering... Wat mogen we God eerbiedig en hartgrondig dankbaar zijn voor de arbeid van deze Fransman! Wat heeft God in hem ontzagwekkend veel aan Zijn kerk gegeven! Wat zou Calvijn het liefste hebben dat de lezers van De Catechisant deden?
Het voornaamste is dat zij die onze leer horen,
tot de Zoon van God komen.