Wonderlijke Ontmoetingen (5)
Auteur: ds. W. Pieters
Drie keer Christus!
Op een keer is zendeling Carey op weg naar huis. Als hij bijna thuis is, ontmoet hij een vrouw, die gebroken heeft met het heidense hindoe-geloof en overgegaan is naar het christendom. Wat was de zendeling blij, toen hij bemerken mocht, dat zijn prediking vrucht gedragen had. Niet alleen was deze vrouw van godsdienst veranderd, maar de zendeling mocht ook geloven, dat de Heere haar een nieuw hart gegeven had.
Geen wonder dat Carey veel van deze vrouw hield.
Hij spreekt haar aan en vraagt: `Hoe gaat het?'
`O, ik ben zo gelukkig!', antwoordt ze; `want, mijn lieve man, ik bezit Christus driemaal.'
Verwonderd kijkt Carey haar aan. Daar staat ze: een arme vrouw, ze woont in een hut en haar enige bezit is de kleding die ze draagt. Ze is verlaten door haar familie, die het niet verdraagt dat ze Christin is geworden. En toch is ze zo gelukkig! Carey ziet, hoe haar gezicht straalt van blijdschap.
Maar nu begrijpt hij haar even niet. Wat bedoelt ze? `Dat moet je me eens even uitleggen', zegt de zendeling nieuwsgierig.
Dan juicht de vrouw het uit: `Ik heb Christus híer!' en eerbiedig drukt zij het Woord des Heeren tegen zich aan, haar Bengaalse Bijbel, die zij steeds bij zich draagt als een heel kostbaar bezit.
Carey knikt; ja, dat is waar: de rol des Boeks is met Zijn Naam vervuld.
`En ik heb Christus ook híer', zegt ze en ze wijst op haar hart!
Weer knikt Carey; ja, hij weet het: deze vrouw heeft de Heere lief met haar ganse hart.
`En ik heb Christus ook dáár', zegt de vrouw tenslotte en wijst blij met de hand naar de hemel. `Ziet u nu, dat ik driemaal Christus bezit?', zegt de vrouw eerbiedig.
`Wat ben jij gelukkig!', zegt Carey bewogen.
Stil vervolgt hij zijn weg naar huis, de Heere dankend voor Zijn grote genade aan deze heidense vrouw bewezen.
De vloekende soldaat
Richard Knill had grote ijver voor de zaak des Heeren. Een ijver die nooit verkoelde. In deze ijver nam hij eens een gelegenheid te baat om traktaatjes te verspreiden in een kazerne, vlak voordat de soldaten uit dienst ontslagen werden. Over het algemeen namen de soldaten de traktaatjes wel aan, maar één jonge man hield het traktaatje omhoog en vervloekte het.
Knill berispte hem en zei, dat hij met dat vloeken dat traktaatje geen kwaad kon doen, maar dat hij zichzelf kwaad deed. `Wie ben jij?', schreeuwde de soldaat kwaad. `Laten we hem insluiten!', zei hij tegen zijn kameraden `en ik zal hem vervloeken.' Zo deden zij en die soldaat begon zo erg op Knill te vloeken, dat deze weende van verdriet. Toen schaamden die soldaten zich, braken de cirkel en lieten hem gaan.
Vele jaren later, toen Knill uit India was terug gekeerd, preekte hij in de open lucht, een paar kilometer van die kazerne af. Onder de preek viel hem een lange man met grijs haar op en een jongen, die bij hem stond, die zijn zoon scheen te zijn. Beiden weenden.
Aan het eind van de dienst kwamen ze naar hem toe en de vader vroeg:
`Herinnert u zich nog, dat u een paar jaar geleden traktaatjes uitdeelde aan de soldaten van die kazerne?'
`Ja.'
`Herinnert u zich ook iets bijzonders bij dat uitdelen?'
`Ja, ik herinner me, dat één van de soldaten zo op mij vloekte, dat het mij deed wenen.'
`Stop!', zei de ander: `o, meneer, ík ben die man. Ik heb mijzelf nooit die goddeloze daad kunnen vergeven. Maar ik hoop, dat het mij tot berouw heeft gebracht en dat God mij vergeving heeft geschonken. En nu wil ik u vragen: wilt u het mij vergeven?'
Ds. Knill weende opnieuw en zij scheidden dit keer met het gebed en de hoop, dat ze elkaar in de Hemel opnieuw mochten ontmoeten ...
Een wonderlijke genezing
Schipper Treffers werd door de Heere voor velen gebruikt. Een treffende gebeurtenis is die, dat een man uit de greep van satan werd verlost.
Het begint al heel wonderlijk: op een dag ligt schipper Treffers met windstilte voor de wal en kan met zijn zeilschip die dag niet vooruit. Op een zeker moment zegt hij tot de knecht: `Hijs het zeil en maak de touwen los, wij gaan varen.' `Baas, er is geen wind!' `Ik zeg je: hijs het zeil en maak de touwen los.' De knecht doet het en terstond steekt de wind op ...
Zij varen op een vaart tussen landerijen en huizen door. Nadat zij een eind gevaren hebben, neemt de wind opeens af en blijft de schuit weer liggen. `Maak vast.'
Het is vlak bij een boerderij. Schipper Treffers stapt van zijn schip en loopt het erf op, doet de bovendeur open en roept: `Volk!'
Daar komt de vrouw voor de onderdeur. `Vrouw', zegt de schipper: `waar is uw man?' `Mijn man is er niet.' `Vrouw, ik vraag u: waar is uw man?' `Och schipper, mijn man is er niet.' `Voor de derde maal, vrouw: waar is uw man?' `Nu schipper, als u dan mijn man zien wilt, kom dan maar mee. Hij volgt haar door achterhuis en voorkamer naar een afgesloten zijvertrek, waar geen stoel of ander meubelstuk in staat. In het halfdonker vertrek is te zien, dat er alleen een grote ijzeren kooi is en daarin loopt een wezenloos mens heen en weer ...
Ze zegt: `Dat is mijn man.' `Vrouw, is dat uw man!?' `Ja schipper, dat is mijn man. Omdat hij alles verscheurde, is hij meer naakt dan gekleed.' Spreken kan hij niet. En zoals wilde dieren in hun kooi heen en weer lopen, als men ervoor gaat staan, zo loopt deze bezetene heen en weer achter de tralies. `O vrouw, wat heeft de zonde toch teweeggebracht! Hoe was uw man vroeger en hoe lang is hij al zo ongelukkig ...?'
Uit hetgeen de vrouw vertelt, kan de schipper bemerken, dat er nog wel eens een beginsel van het nieuwe leven in die man kon liggen! Dat grijpt hem ontzettend aan. Maar met die man een woord spreken, gaat niet.
Hij staat op het punt om te vertrekken.
Maar hij kan niet weg ...
'Vrouw, wij moesten hier het Aangezicht des Heeren eens zoeken', zegt schipper Treffers, `en we zullen dat op onze knieën doen.' En op de tegelvloer knielen zij. En opmerkelijk, die arme man in die kooi doet hen na en met de handen aan de tralies laat hij zich op zijn knieën zakken. En schipper Treffers krijgt toegang bij de Heere en spreekt met Hem over deze ongelukkige man, daar de Heere toch macht heeft om gebondenen los te maken. Ze staan op van hun knieën en schipper Treffers zegt: 'Vrouw, doe die kooi maar open, je man is verlost!' Het is aan zijn gezicht te zien en hij begint te spreken. In al die jaren had hij geen woord gezegd!
'Was hem maar en kleed hem maar, dan wacht ik wel in het achterhuis.'
Nu die man uit zijn ellendige gevangenis is verlost, komt hij bij de schipper zitten. En dan treffen daar elkaar twee kinderen Gods. En o, wat wordt dàt een goed gesprek! Maar de tijd van scheiden breekt aan, de wind steekt op, ze moeten varen.
Jaren gaan voorbij, dat ze elkaar niet ontmoeten. Op een morgen zegt de boer: 'Vrouw, ik ga op reis.' 'Waarheen?' 'Dat weet ik niet, maar ik moet vijfhonderd gulden meenemen.' (Een heel bedrag in die tijd!) Na enkele uren wordt hij innerlijk gedrongen een huis binnen te gaan. En wie treft hij daar op een gezelschap van Gods kinderen aan? Schipper Treffers ... Wat wordt het goed!
Bij het weggaan, vraagt de boer: 'Schipper, wees eens eerlijk, zit u in nood?' 'Nee', zegt de schipper, 'over God heb ik niet te klagen!' Maar de boer dringt aan en vraagt nauwkeurig verder en dan komt het hoge woord eruit, dat schipper Treffers onkosten met zijn scheepje heeft gehad en nu de rekening niet kan betalen. 'Hoe groot is die rekening, schipper?' '¦ 500,=.' 'Wel', zegt de boer, 'dat geld moest ik vanmorgen in mijn portefeuille doen! Het is voor u! Hier hebt u het!'
Zo mogen die twee voor elkaar gebruikt worden: schipper Treffers voor het geestelijk welzijn van die zo ongelukkige boer en de nu verloste boer voor de verlossing uit tijdelijke noden van de godzalige schipper.