Des HEEREN Lof, Maarten Luther (8)
Auteur: ds. W. Pieters
De Coburg en de Confessio Augustana
Keizer Karel V heeft het er maar moeilijk mee dat Maarten Luther zo duchtig preekt en schrijft. De eenheid van zijn rijk is in gevaar. Hij kan dit niet dulden en daarom wil hij nogmaals op een rijksdag over de godsdienstige onrust spreken met zijn rijksgroten, de keurvorsten, hertogen, graven en bisschoppen van het grote Duitsland. Hij belegt een rijksdag te Augsburg, waarop de Evangelischen of Protestanten hun geloofsbelijdenis mogen overhandigen. De keurvorst van Sachsen, Johann de Standvastige (broer en opvolger van de in 1525 gestorven Frederik de Wijze), de machtigste vorst onder de adel van Duitsland, laat Luther met Melanchthon een aantal artikelen opstellen. Later werkt Melanchthon deze artikelen om en uit tot een grootse belijdenis (de Confessio Augustana), die op 25 juni 1530 voor de keizer en voor alle hoogwaardigheidsbekleders van dat grote keizerrijk wordt voorgelezen. Deze belijdenis maakt diepe indruk op vriend en vijand. Luther kan zelf niet op de rijksdag aanwezig zijn, omdat hij nog steeds een verbannene, een vogelvrij verklaarde is. Maar keurvorst Johann wil hem graag zo dicht mogelijk bij Augsburg hebben en laat hem in het zuidelijkste puntje van zijn vorstendom op het kasteel de Coburg, bij het gelijknamige stadje, logeren. Dan kan men nog met Luther corresponderen, wanneer men zijn adviezen nodig heeft. Op de Coburg leeft Luther erg mee, vooral door het gebed. Elke dag brengt hij minstens drie uren door in ernstig smeekgebed! Het is in Augsburg een hele gebeurtenis. De eerste botsing met de keizer is er al, wanneer hij er nog maar één dag is. Hij eist van al de aanwezigen dat ze knielen voor het altaar, maar drie edelen blijven staan: de keurvorst van Sachsen, de markgraaf van Brandenburg en de landgraaf van Hessen. Als de keizer eist dat ze buigen en ook meelopen in de processie achter het gewijde avondmaalsbrood, de hostie, weigeren ze standvastig. Markgraaf Georg van Brandenburg kijkt de keizer vast in de ogen en zegt: "Ik heb voor U in menige moeilijke veldtocht mijn leven gewaagd. Maar ik laat mij en mijn onderdanen door niemand beroven van het onvervalste Woord van God of dwingen om mijn God te verloochenen. Dan zou ik nog liever hier op dit moment voor Uwe Keizerlijke Majesteit neerknielen en mij mijn hoofd laten afslaan."
Philippus Melanchthon heeft met de geloofsbelijdenis de bedoeling om weer eenheid te bewerken met de roomse kerk. Hij vindt het zó erg dat die vreselijke verscheurdheid is opgetreden, dat hij meer dan eens het grote gevaar loopt (en ook niet altijd eraan ontkomt!) om de wezenlijke verschillen tussen rome en Reformatie te verdoezelen. Luther op de Coburg heeft ander inzicht: toegeven aan en onderhandelen met de roomsen? Geen denken aan! We bieden onze geloofsbelijdenis aan en dat kunnen ze aanvaarden of verwerpen, maar we gaan geen duimbreed aan de kant. En meer dan eens moet hij van de Coburg waarschuwende, opbeurende en bemoedigende brieven sturen aan de wankelende en vreesachtige Melanchthon. De keizer laat een weerlegging opstellen, die geen echte weerlegging is, want de Heilige Schrift komt daarin niet aan het woord. Hij geeft de vorsten van Duitsland de tijd tot april 1531 om zich weer te schikken onder de paus. Doen ze dat niet, dan dreigt hij met oorlog. Het bijzondere van de staatkundige omstandigheden, onder de aanbiddelijke besturing van Gods voorzienigheid, is: in die tijd naderen de Turken met een machtig en bijkans onoverwinlijk leger de grenzen van het grote keizerrijk. De dreiging van de mohammedaanse leugenleer wordt groot. En keizer Karel V heeft zijn Duitse, Protestantse vorsten nodig om zijn rijk niet innerlijk te verzwakken, maar gezamenlijk sterk te staan tegen deze nietsontziende vijand. Zo komt er noodgedwongen een vrede, waarbij de keurvorsten, hertogen en graven mogen blijven bij de "nije lehre", de zuivere prediking van Luther; nee: van Gods Woord! Terwijl de rijksdag wordt gehouden, ontwikkelt Luther een grote werkkracht op zijn eenzame kasteel, waar hij 165 dagen wacht op de uitslag. Hij schrijft een prachtige verklaring van Psalm 118, die hij heel in het bijzonder "mijn eigen Psalm" noemt.