De Catechismus van Genève vraag en antwoord 101 t/m 105, over de vergeving der zonden
Auteur: ds. W. Pieters
De vergeving der zonden
Vr. 101 Wat volgt daarna? Antw : Ik geloof de vergeving der zonden.
Vr. 102 Wat duidt u het woord vergeving aan? Antw : Dat God door Zijn onverdiende (gratuita) goedheid aan de gelovigen de zonden niet aanrekent (ignoscit) maar kwijtscheldt, opdat zij niet voor het gericht gedaagd worden, of de straf van hen geëist wordt.
Vr. 103 Hieruit volgt, dat wij door eigen genoegdoeningen geenszins de vergeving der zonden verdienen, die wij van den Heere verkrijgen. Antw : Dat is waar. Want Christus alleen heeft door de straf te betalen, de genoegdoening volbracht. Wat ons betreft, er is bij ons niets geen vergoeding (compensatio) voorhanden, die wij God zouden toebrengen, maar uit Zijn loutere milddadigheid (liberalitas) ontvangen wij deze weldaad om niet.
Vr. 104 Waarom verbindt gij de vergeving der zonden met de Kerk? Antw : Omdat niemand haar verkrijgt, tenzij hij ook tevoren verenigd is geweest met het volk van God, en de eenheid met het lichaam van Christus tot het einde toe volhardend onderhoudt, en op die wijze duidelijk maakt, dat hij een waar lid van de Kerk is.
Vr. 105 Op deze wijze stelt gij vast, dat er buiten de Kerk niets dan veroordeling en verderf is? Antw : Zeker. Want die een scheiding maken van het lichaam van Christus, en door partijen haar eenheid splijten, voor die is alle hoop van zaligheid afgesneden, zolang zij in zulk een soort scheiding blijven.