De Catechismus van Genève vraag en antwoord 296 t/m 308, over het woord van God
Auteur: ds. W. Pieters
Over het woord van God
Vr. 296 De nu door ons gestelde volgorde eist dat wij over het vierde deel van de verering van God handelen. Antw : Wij hebben gezegd, dat die daarin gelegen is, dat wij God erkennen als de Gever van alle goed, en Zijn goedheid, gerechtigheid, wijsheid en macht met lof en dankzeggingen prijzen, opdat in waarheid de lofprijzing van alle goede dingen bij Hem moge verwijlen.
Vr. 297. Heeft Hij voor dit deel geen regel voorgeschreven? Antw : Alle lof zeggingen die er voorkomen in de Schriften, moeten ons tot regel zijn.
Vr. 298 Heeft het Gebed des Heeren niets dat hiertoe behoort? Antw : Jawel; wanneer wij vragen dat Zijn Naam geheiligd worde, vragen wij dat Zijn glorie moge uitkomen bij al Zijn werken; zodat Hij barmhartig geoordeeld wordt als Hij de zonden vergeeft; rechtvaardig als Hij wraak oefent; trouw, als Hij de Zijnen verleent wat Hij beloofd heeft. Kortom dat alles wat wij van Zijn werken zien, ons aanspoort om Hem te verheerlijken. Dit is toch voor alle goede dingen Hem lof toebrengen.
Vr. 299 Wat zullen wij dan uit hetgeen tot nu toe door ons behandeld is, opmaken? Antw : Wat de Waarheid zelf leert, en ik in het begin heb voorgesteld: dat dit het eeuwige leven is, de enige ware God als Vader te kennen, en Jezus Christus die Hij gezonden heeft. Hem te kennen, zeg ik, om Hem de verschuldigde eer en verheerlijking toe te brengen, opdat Hij voor ons niet slechts een Heere moge zijn, maar ook een Vader en Behouder, en wij op onze beurt Hem tot kinderen en dienstknechten zijn, en daarom ons leven wijden aan het grootmaken van Zijn glorie.
Vr. 300 Langs welke weg komt men tot zulk een groot goed? Joh. 17 : 3. Antw : Tot dat doel heeft Hij ons Zijn heilig Woord nagelaten. Want de geestelijke leer is als een deur, waardoor wij in Zijn hemels Rijk binnengaan.
Vr. 301 Waar moeten wij dit Woord vinden? Antw : In de Heilige Schriften, waarin het vervat is.
Vr. 302 Hoe moet ge het gebruiken om er vrucht van te verkrijgen? Antw : Als wij het met een vaste overtuiging des harten omhelzen, anders niet dan als de zekere waarheid van de hemel voortgekomen; als wij ons daar tegenover leergierig aanstellen; als wij ons willen en ons verstand in gehoorzaamheid daaraan onderwerpen; als wij het van harte liefhebben; als het eenmaal in onze harten ingegrift, daar vaste wortels heeft, om vrucht voort te brengen in het leven; als wij ten slotte gevormd worden naar zijn richtsnoer, dan zal het ons tot heil gedijen, gelijk het daartoe bestemd is.
Vr. 303 Zijn al deze dingen in onze macht gesteld? Antw : In het geheel niets daarvan, maar het staat aan God alleen, dit alles, wat ik medegedeeld heb, in ons uit te werken door de genade van Zijn Geest.
Vr. 304 Maar moeten wij dan niet ijverig zijn, en alle vlijt aanwenden, met lezen, horen en overdenken, om daarin te vorderen? Jazeker; wanneer ieder zich thuis (privatim) door dagelijks lezen oefent, en dan ook vooral allen tezamen ijverig de samenkomsten bijwonen, waar de leer der zaligheid in de bijeenkomst der gelovigen wordt uitgelegd.
Vr. 305 Ontkent gij dus dat het genoeg is, als ieder afzonderlijk thuis leest, tenzij allen tezamen gemeenschappelijk bijeenkomen om dezelfde leer aan te horen? Antw : Samenkomen is nodig, waar het vrij staat, dat is, wanneer de mogelijkheid gegeven wordt.
Vr. 306 Zoudt ge mij dat kunnen bewijzen? Antw : Voor ons moet als bewijs alleen de wil des Heeren overvloedig voldoende zijn; Hij heeft deze orde echter aan Zijn gemeente (ecclesia) gegeven, niet opdat twee of drie ze slechts zouden in acht nemen, maar opdat daaraan allen gemeenschappelijk onderworpen zouden zijn. Daarbij verklaart Hij, dat dit de enige manier is haar zowel op te bouwen als te bewaren. Laat dit dus voor ons een heilige en onschendbare regel zijn, en laat niemand menen dat het zijn recht is, wijzer te zijn dan de Meester.
Vr. 307 Is het dan niet noodzakelijk, dat er herders de kerken voorgaan? Antw : Het is ook noodzakelijk naar hen te horen, en de leer van Christus, die zij voorstellen, uit hun mond met vreze en eerbied te ontvangen. Derhalve, wie hen veracht of weigert te horen, veracht Christus, en maakt een afscheiding van de gemeenschap der gelovigen.
Vr. 308 Maar, is het niet genoeg voor een christenmens, dat hij eenmaal door zijn leraar onderwezen is, of moet hij deze weg zijn leven lang volgen? Antw : Beginnen is weinig, als ge niet volhardt. Want wij moeten tot aan het eind toe leerlingen van Christus zijn, of liever, zonder einde. Hij heeft toch dit ambt aan de bedienaren der kerk opgedragen, dat zij ons in Zijn plaats en Zijn Naam onderwijzen