Uit de brieven van D.J.Crag (6)
Auteur: ds. W. Pieters
Geliefde,
We lezen in de Schrift:
"Doch het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen; Hij heeft Hem krank gemaakt; als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien; Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan."
Moge de dienst van Zijn knechten gezegend worden met geestelijke zonen en dochters, uit uw gezin ook allemaal! Ach, dat kan niet om ons, maar alleen om Hem! En daar mogen we nu ernstig en aanhoudend om smeken.
Hartelijk dank voor uw schrijven. Help maar mee preken, zou ik zeggen om verder op uw schrijven in te gaan. Ja, elke keer! Preken is zo'n onmogelijk werk! Ik kan het u nooit duidelijk maken, omdat u het zelf niet hoeft te doen; en tegelijk is preken zulk een heerlijk werk, wat ik evenmin aan u duidelijk kan maken, omdat de HEERE het u niet geeft te doen. Maar tracht uw opvoedkundige taak in het dagelijkse onderwijs aan uw kinderen in woorden en daden en gebeden er maar mee te vergelijken; dan komt u enigszins op hetzelfde terecht, wat ik in het preken en ook catechiseren ervaar: onmogelijkheid aan 's mensen kant en verwondering bij God vandaan.
O, bid voor mij, bid voor mij, dat satan en eigen vlees mij niet verleiden en dat God mij niet om mijn hoogmoed te fnuiken en om mijn trotsheid te breken weer aan mijzelf `moet' overgeven! Bid voor mij, dat ik geen zonden zou toelaten. Zogenaamd niet-vleselijke, maar goddeloos-`geestelijke' zonden als ongemerkte biddeloosheid, onbedachtzaamheid, zelfverheffing. Bid voor mij, dat ik niet heimelijk op mezelf ga roemen. Ik ben soms zo verwonderd, maar moge het ook zo blijven ...!
Geliefde vriendin,
Gisteravond had ik u willen schrijven over de gestalte van uw hart, namelijk het gemis aan uitgelatenheid en opgetogenheid. En ik had willen schrijven, dat u gezégend bent met deze onderwijzing.
Wat is het toch een wonder dat u zo onderwezen mag worden. Wat ben ik er zielsgelukkig mee, te mogen lezen hoe u eronder bent, wanneer de Heere Zijn gevoelige genade wat inhoudt. Dan roep ik uit: dank U wel, Heere, dat U haar dit onderwijs geeft!
Want ik weet wel, dat u het niet zo precies kunt bekijken ─ hoewel u al veel gelijkmatiger reageert op gevoelens van gemis aan Gods nabijheid, waaronder u een jaar geleden ontsteld zou zijn geweest ─ en ik weet wel dat u die opgetogenheid graag had willen vast houden (en dat gun ik u ook wel van ganser, ganser harte, maar God weet beter wat nodig en nuttig is voor u, dan ik weet).
Maar de Heere onderwijst u in deze weg om te leven van Zijn nimmeraflatende trouw en Zijn nooitverbroken liefde, die Hij openbaart in Zijn Woord. O, wat wordt u zo uitgedreven naar dat Woord alleen.
U schrijft, dat het u werkzaam maakte, ondanks ─ en dat vond ik heel mooi ─ dat u hebt gevoeld, dat uw werkzaamheid niets hielp. Want de blijdschap en zoetheid van die zondagmorgenpreek kon u niet vasthouden, ook niet met al de werkzaamheden van die zondagmiddag bij het lezen van B. Maar nu wil de Heere u leren, dat het niet afhankelijk is van dat gevoel, niet gegrond is op die uitschieters der liefdesgenietingen. Dat is in de natuurlijke liefde ook niet, dat is in de geestelijke liefde al evenmin.
O, ik verheug mij over Zijn zegen aan uw ziel, dat u in deze dagen Zijn liefde hebt mogen leren ervaren en dat u hebt mogen leren leven op het geloof in God alleen. Ik denk zo onder het schrijven, dat u verwaardigd wordt om bijzonder veel onderwijs te ontvangen en het is mij een eer en een vreugde te mogen geloven, dat dit mede door onze brieven komt.
Weest hartelijk gegroet, ook aan uw Moeder,
van uw vriend in de Heere,
Geliefde vriendin,
De Heere heeft u doen beleven hoe nuttig Zijn aansporingen zijn om werkzaam te zijn, ingespannen te studeren om zo de Heere te mogen leren kennen en des te meer liefde voor Hem te mogen en te kunnen hebben én Hij heeft u zonder valse lijdelijkheid toch ook uw werkzaamheid afgepakt en u laten zien hoe totaal u van Hem afhankelijk bent.
Wat hebt u ook mogen beoefenen dat een zachtmoedige en stille geest kostelijk is voor God! Dat had u in de achterliggende tijd meermalen mogen beoefenen onder het gevoel van de vertederingen Gods, maar dat hebt u nú moeten leren beoefenen zonder die vertederende en gevoelige nabijheid, zonder die opgetogenheid die het u gemakkelijk maakt; nu alleen door het geloof, nu alleen in liefdevolle onderworpenheid aan het Gebod en toch niet minder in liefde aan de Heere en niet minder met blijdschap van uw ziel, is 't wel?
Ik zal trachten dat stuk van B. ook te lezen en trachten mee te proeven wat u erin mocht ervaren. Ik wist niet eens dat zo'n hoofdstuk erin staat. Bedankt dat u me de weg hebt gewezen. En ook dat u voor mij geen stand ophoudt. Dat schreef u in uw brief van vorige jaar september ook al, dat we doordat we elkaar wat beter leerden kennen ook vrijmoedigheid hadden om zo eerlijk te zijn en zo open, dat u het dan maar aanvaardde dat ik erachter zou komen dat er van u niets waar was, zoals u toen dacht. En dat u niet echt bekeerd was en geen kind van God. En toch legde u dat allemaal open. Nu is het een jaar verder en we hebben heel wat geschreven. En het is goed, dat u geen stand ophoudt, dat u niet denkt mij een `plezier' te doen of te moeten doen, door net te doen alsof u blij bent.
De Heere is mij zeer goedgunstig geweest en hoewel het vlees strijdt tegen de Geest en ik mijzelf niet kan bewaren, heeft Hij mij lieflijk vastgehouden en heeft Hij mij duidelijk doen gevoelen dat Hij in staat is om mij bij te staan en dat Hij wil aangeroepen worden om mij bij te staan en dat Hij Zijn Woord waar zal maken en dat Hij mij bij zal staan, gelijk Hij mij ook heeft bijgestaan. En dat was mij een schone en wonderlijke blijdschap. Mocht het zijn, dat mijn hart Hem de eer geeft, Hem alleen!
Uw vriend en broeder in onze dierbare Heere Jezus
Geliefde vriendin,
O, wat heb ik het nodig dat u ook in deze wonderschone weg voor mij blijft bidden. Ik kan niet staande blijven, niet ene dag! God heeft mij genadig staande gehouden. En ik kan en mag getuigen dat er nog steeds zulk een zoet vermaak, zulk een onbegrijpelijke vreugde is in het aankleven van Hem. Alleen God de eer!
U vraagt: wanneer zijn we eerlijk? Het is waar: de liefde zoekt zichzelf niet. Maar u bent `de liefde' zelf niet. U hebt wel liefde voor God, maar u bènt niet liefde. Alleen God is Liefde. De liefde wordt in ons hart helaas vergezeld van zelfliefde, liefdeloosheid, haat / wrok / nijd. Dus we zullen steeds reden hebben om ons voor het alziend oog van God af te vragen, of we wel eerlijk zijn.
Ik herinner me nog levendig dat ik dertig jaar geleden op een avond een brief las van een student over wat God aan zijn ziel had gedaan en dat ik toen zo jaloers was en ook zelf graag wat meer wilde vertellen. Maar het was geen eerlijke, geen heilige jaloersheid; het was met zelfbedoelen vermengd. En daar bent u ook bang voor in deze omstandigheden. Dat voel ik goed aan. En zoals u uit B. aanhaalt `de liefde is een zoete beweging, of dat nu bedroefdheid is of blijdschap; het is een vlam, hetzij hoog opvlammend of laag, 't is toch vurig en het verwarmt'; zo is het in mijn hart ook. Als u iets te vermelden hebt van een uitslaande vlam om wille van des Heeren verrassende overkomst, door middel van wat u leest, door middel van de stille overpeinzing en meditatie voor Zijn Aangezicht, óf dat u `alleen maar' kunt vertellen, dat u Hem niet kunt missen en dat uw hart in leegte en in droefheid of in minder hoog-gevoelde liefde toch mag uitgaan naar Hem, dan verblijdt het mij steeds.
Bedankt voor de wens en bede uit II Thessalonicenzen 3 vers 5a. Ik heb begrepen uit heel uw brief, dat de Heere bezig is geweest in de achterliggende dagen uw wens en bede te verhoren. Hij richtte immers uw hart op de liefde van God?! Hij schonk het u toch, dat u mocht hunkeren naar hetgeen u zo miste?! Hij schonk het u toch ook, dat uw werkzaamheid in deze u weer verlevendiging gaf.
Uw dienaar in de Heere,