Uit de brieven van D.J.Crag (14)
Auteur: ds. W. Pieters
Uit een brief van ds. D.J. Crag
Toen ik aan tafel Psalm 30 las, kreeg ik zin om aan u daarover een persoonlijke meditatie te schrijven! En daarna bij het lezen van Psalm 34 kreeg ik die drang weer. Zodat ik een brief schreef, waarin Zijn Woord tot uw hart persoonlijk klonk, alsof deze Psalm voor u geschreven was. En dat is ook zo. Ik heb er de volgende dag nog een aangename smaak van in mijn herinnering. Wat is dat Woord toch wonderlijk levend en krachtig! En wat wordt heel ons bezig zijn toch smakelijk gekruid door dat Woord:
"Uw woord zij altijd in aangenaamheid, met zout gesprengd."
en:"Geen vuile rede ga uit uw mond, maar zo er enige goede rede is tot nuttige stichting, opdat zij genade geve aan hen die ze horen."
Dat geve God u voor uw gezin, in alles wat u zegt. We zien hoeveel belang in de Schrift wordt gehecht aan de goede omgang met elkaar, de gemeenschap der heiligen, die zich ook heel nadrukkelijk uit in woorden; en dan goede woorden, nuttige woorden, stichtende woorden. Kon ik voor uw ziel Gods Woord zó verklaren, dat u de heilgeheimen mocht verstaan, u erin verwonderen, u erover verheugen! En ik kan het, wanneer de zalving van Gods Heilige Geest mij bedauwt, en over mijn schrijven ligt, dat Hij die armzalige, krachteloze letters maakt tot voertuig van Zijn kracht en genade. Dan mag ik gebruikt worden om het Woord aan het woord te laten, om dat Woord door te geven, zodat het doet, al wat de Spreker behaagt. Dat doe ík niet. Dat doet ú niet. Dat doet Gód, overeenkomstig Jesaja 55 vers 8─11:
Want Mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de HEERE; want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen en Mijn gedachten dan uw gedachten. Want zoals de regen en de sneeuw van de hemel neerdaalt en daarheen niet weerkeert, maar doorvochtigt de aarde en maakt dat zij voortbrengt, en uitspruit, en zaad geeft aan de zaaier (de moeder in haar gezin) en brood aan de eter (de luisteraar in de kerk); zo zal Mijn Woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn: het zal niet leeg tot Mij weerkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Ik het zend."
Uit een brief van ds. D.J. Crag
Zo kan ik doorgaan van gebod tot gebod. En hoe zal ik anders uitkomen, dan als schuldige? Zeker, daar zijn dingen die duidelijker merkbaar zijn, waaraan ik mij duidelijker schuldig weet, in gedachten of woorden of daden, maar zal er één gebod zijn waaraan ik niet schuldig sta? Toch heb ik juist deze week gedacht, toen ik gisteren bij mensen op bezoek was en sprak over onze geneigdheid om de wereld en de zonde te dienen, dat het bij mij toch eigenlijk niet meer zo erg was. Dat heb ik niet gezegd; ik heb zelfs tegen die mensen gezegd dat ik dat zelf ook heb, alleen dat de Heere mij in genade ervoor bewaarde. Maar ach, is dat wel zo? Ben ik niet heimelijk trots op mijn voorbeeldige levenswandel, zoals iemand dat eens uitdrukte? Ben ik niet alleen al om die overweging des harten een walging voor God en een geheel onwaardige avondmaalganger?
En als de Heere dan laat zien wie ik ben, ondanks al Zijn goedheid, Zijn genade van schuldvergeving, dan heb ik geen reden om opgetogen te zijn, maar integendeel om moedeloos en neerslachtig te zijn. Zelfs als ik overweeg hoe goed de Heere voor mij zorgt en hoe trouw Hij mij in Zijn handen houdt en hoe lieflijk Hij mij bij tijden onderwijst en vertroost, is er nog alle reden om moedeloos te zijn, omdat die onzalige fontein onophoudelijk zijn vuil opwelt. Maar vanmorgen mocht ik lezen in het boek van Ph. dat God rechtvaardig is in het vergeven van al mijn zonden (I Johannes 1 vers 7); onbekende zonden ook, maar meest wel beleden en beweende zonden, die dan ook bestreden zonden zijn.
Hij heeft mij door het geloof verbonden aan Zijn Zoon, en Diens volkomen werk geldt ook mij, zodat God geen onrecht doet wanneer Hij de goddeloze (en dat ben ik, geheel en al, hoeveel genade God mij ook heeft gegeven!) toch van al zijn zondeschuld vrijspreekt. Maar, o, de duivel van binnen zegt: dan is het ook niet zo nodig om ten bloede toe tegen te staan, strijdende tegen de zonde (Hebreeën 12), maar dan kun je de teugels wel wat vieren ... Christus heeft immers ook voor jou voldaan en dus is God rechtvaardig, niet als Hij je verdoemt, maar als Hij je zonden steeds vergeeft. Zo peinst en begeert mijn verdorven hart. En ik moet mijzelf zo aanklagen, dat ik zo ben! Zal het ooit veranderen? Zal ik ooit van mijzelf verlost worden? Zal ik ooit rein worden in mijn gedachten? Zal ik ooit teer voor Gods Aangezicht kunnen leven? Zal ik ooit Hem oprecht kunnen bedoelen? En terwijl ik dit zo zit te schrijven, denk ik: zal ik wel ooit oprecht aan u kunnen schrijven?
Uit een brief van ds. D.J. Crag
Ik heb duidelijk gevoeld dat de Heere grote dingen voor mij zal doen. Vanmorgen heb ik het zo duidelijk gevoeld: de strijd is niet van mij, maar van God; en de bescherming ligt in Hem.
Als de Heere Zelf komt met een bewijs van Zijn liefde, neemt Hij het hart zo volkomen in dat er geen plaats meer over blijft voor iets of iemand anders. Dat is hetgeen ik aan het begin van deze brief u van harte toewens. Dat u mag uitkijken naar een bezoek van de Hemel en dat u denkt aan de Schoonste van alle mensenkinderen. Ja, dat Hij uw gedachten en begeerten zodanig in beslag neemt, dat de hemel in uw hart is en dat Hij het geheel enige Voorwerp van uw verlangen is. Dan zult u nog sterker en inniger uitroepen: `Hoe kan dat toch, hoe kan dat toch?' Zoveel liefde, onbegrijpelijke, Goddelijke liefde! En dat voor zo-één als ík ...
Vanmiddag ben ik geweest bij een gezin, waar ik aan het eind van het bezoek een stukje zou lezen uit de Bijbel en ik vroeg aan één van de kinderen: wat zal ik lezen? `Psalm 14', zei hij. En ik heb gelezen: de dwaas zegt in zijn hart: er is geen God ... Nu vraag ik u, mijn geliefde: hoe is het met die dwaas in u? Heeft de Heere u ertoe verwaardigd om er deze dag geen last van te hoeven hebben? Ik mag zeggen: de Heere heeft mij lust gegeven om Hem te vrezen en voorzichtigheid ten aanzien van mijn zwakke plek en Hij heeft mij getrouw bewaard. O, dat die dwaas toch al meer kwijnen zal en dat God al meer verschijnen zal! En wat zegt Hij in Psalm 50 (wat we gisteren aan tafel lazen):
"En roep Mij aan in de dag der benauwdheid, Ik zal er u uit helpen en gij zult Mij eren."
De dwaas denkt: ja maar ... Maar Gods Woord is vast en onbedrieglijk!
Moge de Heere u zegenen zoals Hij Abraham zegende, aan welke zegen Hij onlosmakelijk verbond: en wees een zegen! Hoe kunt u nu een zegen zijn voor de leden van uw gezin? Dat zal kunnen, wanneer u met de vloek van alle dingen, die door u verdiend is, gedurig leert schuilen in Hem, Die de vloek droeg, ja: Die plaatsvervangend(!) tot een Vloek werd. O, moge de Heere u daar een plaatsje geven. En dat u er dan ook toe verwaardigd wordt om met mijn vloek en vloekwaardigheid een plaatsje van voorbidding te krijgen aan Zijn doorboorde voeten ...