Hoe moet ik omgaan met de Doop
Auteur: ds. W. Pieters
Na "doodzonde" volgt in de Christelijke Encyclopedie een uitgebreid artikel over de Doop. De meeste lezers van dit blad zullen wel zijn gedoopt. Hoe moet je daar dan mee omgaan? Ik zal beginnen met een stukje van Calvijn uit zijn hoofdwerk, de Institutie (IV,xv,17). Hij belijdt eerlijk dat hij een lange tijd niets met zijn Doop had gedaan. Misschien is dat bij jou ook zo: je denkt er nooit aan dat je bent gedoopt; en in het gebed tot God functioneert het misschien ook niet. Wat dan? "Wij hebben in onze blindheid en ongelovigheid de belofte die ons in de Doop gegeven was, lange tijd niet gekend, maar toch is de belofte zelf - omdat ze van God was - altijd vast, krachtig en waarachtig gebleven... Wij erkennen dat de Doop in die tijd ons van niet het minste voordeel geweest is, toen de belofte ─ die ons in de Doop werd aangeboden en zonder welke de Doop niets is - veronachtzaamd neerlag. Maar nu, nu wij door Gods genade begonnen zijn ons te bekeren, klagen wij onze blindheid en hardheid van hart aan, omdat wij tegenover zo'n grote goedheid van God zo lang ondankbaar geweest zijn. Verder geloven wij niet dat de belofte zelf verdwenen is; ja veelmeer overwegen wij als volgt: God belooft door de Doop vergeving van de zonden en Hij zal zonder twijfel de beloofde vergeving verschaffen aan allen die geloven. Die belofte is ons in de Doop aangeboden, laat ons haar dus door het geloof omhelzen. Zij is voor ons wel wegens ons ongeloof lange tijd begraven geweest, laat ons haar dus nu door het geloof aanvaarden.
Dus: Hoe moet jij met jouw Doop omgaan? Neem Gods belofte aan! Zo schrijft Calvijn het. Hier stemt de Heidelbergse Catechismus overeen in vraag en antwoord 74. De Catechismus zegt daar dat er twee redenen zijn waarom jij als zuigeling gedoopt mocht en moest worden. Ten eerste hoor jij bij Gods verbond en gemeente. Ten tweede werd aan jou door Christus' bloed beloofd de verlossing van je zonden, en de Heilige Geest Die het geloof werkt. Hoe moet je daarmee omgaan? Wat denk je? Zou God het goed vinden als jij deze beloften laat liggen? Er niet over nadenkt, er niet om vraagt dat God ze nu aan jou vervult? Of denk je dat het Gods bedoeling is dat jij nu aan Hem eerbiedig smeekt: "Schenk mij toch wat Gij mij hebt beloofd!" Heb jij er dan recht op dat de inhoud van je Doop werkelijkheid wordt in je hart? Niet als je kijkt naar jezelf. Je zonden en je ongelovigheid zijn groot genoeg dat God je voor EEUWIG zou wegwerpen. Maar gaat het over wat God heeft gezegd toen Hij jou het watermerk van Zijn verbond en belofte schonk - al was jij nóg zo onwetend en al ben jij nóg zo onwaardig en onwillig - dan kun je vrijmoedig pleiten op Zijn trouwverbond. Let maar op wat God in Psalm 81 vers 11 zegt:
"Doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen."
Zo zegt God tegen jou: vraag maar, bid maar, smeek maar, kom maar tot Mij - Ik zal je alles geven wat goed en nodig voor jou is. Waarom zegt God dit? Tegen wíe eigenlijk? Lees het volgende vers en je merkt dat God het niet zegt tegen mensen die zo gelovig waren. Welnee. Direct na de aangehaalde woorden klaagt deze goede God van onze Doop:
"Maar Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord; en Israël heeft Mij niet gewild."
Die vriendelijk en ernstig nodigende stem van de Doop - niet gehoord. Niet willen horen. Afgewezen. Waarom? Israël wilde God niet. Wij zeggen: ze moesten Hem niet. Is dat waar? Ook van jou? Wat staat jou dan te wachten? Het volgende vers:
"Daarom heb Ik het overgegeven in het goeddunken van hun hart, dat zij wandelden in hun raadslagen."
En dan? Als God jou overgeeft aan het goeddunken van je boze hart komt het vast niet goed. Wat nu? O, het gevaar dreigt! Spot er niet mee! Luister nog één keer naar Psalm 81. Luister naar de klagende stem van onze trouwe Verbonds-God:
"Och, dat Mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israël in Mijn wegen gewandeld had!"
Je wordt, als Doop-verwerpende jongen of meisje nog genodigd: kom toch tot bezinning, tot inkeer! Ten slotte. Ben je nog niet gedoopt, ook dan komt de vraag naar je toe, hoe je daarmee om moet gaan. Wil God dat jij ongedoopt blijft, of wil Hij dat jij je laat dopen? Ananias zei tegen Saulus in Damascus, dat hij het niet langer mocht uitstellen, maar zich direct moest laten dopen en zijn zonden moest laten afwassen. Saulus was krachtig door de Heere Jezus stilgezet en tot geloof en bekering gebracht. Wanneer je van harte gelooft dat Jezus Christus Gods Zoon is, zoals de kamerling van Handelingen 8, dan is er geen verhindering, maar mag je worden gedoopt.