De Catechismus van Genève vraag en antwoord 136 t/m 142, over het eerste gebod
Auteur: ds. W. Pieters
Het eerste gebod
Vr. 136 Zeg het eerste gebod of hoofdstuk eens. Ex. 20 : 2; Deut. 5:6. Antw : Hoor Israël: Ik ben de Heere uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb; gij zult geen andere goden voor Mijn Aangezicht hebben.
Vr. 137 Leg nu de zin van de woorden uit. Antw : Aan het begin gebruikt Hij iets als een voorrede op de gehele Wet. Want wanneer Hij zich Jehova noemt, eist Hij voor Zich het recht en het gezag op om te bevelen. Vervolgens voegt Hij er aan toe dat Hij onze God is, om voor Zijn wet bij ons genegenheid te wekken. Want deze woorden zeggen zoveel alsof Hij Zich onze Behouder noemde. Want daar Hij ons deze weldaad waardig acht, is het billijk dat wij ons op onze beurt voor Hem een gehoorzaam volk betonen.
Vr. 138 Wat Hij er vervolgens echter van de bevrijding bijvoegt, en van het verbreken van het juk van de Egyptische dienstbaarheid, ziet dat niet in het bijzonder op het volk Israël, en wel daarop alleen? Antw : Dat stem ik toe voorzover nodig; maar er is een ander soort bevrijding, die alle mensen zonder onderscheid betreft. Want Hij heeft ons allen uit de geestelijke slavernij van de zonde, en de tyrannie van de duivel bevrijd.
Vr. 139 Waarom herinnerde Hij daaraan toen Hij de voorafspraak van de Wet wilde houden? Antw : Om ons onder de aandacht te brengen, dat wij ons aan de grootste ondankbaarheid schuldig zullen maken, tenzij wij ons geheel en al in gehoorzaamheid aan Hem toewijden.
Vr. 140 Wat eist Hij echter in dit eerste hoofdstuk? Antw : Dat wij aan Hem alleen Zijn eer onophoudelijk toebrengen, en geen enkel deel daarvan op een ander overbrengen.
Vr. 141 Welke eer is eigenlijk de Zijne, terwijl het gruwelijk is die aan een ander toe te schrijven? Antw : Hem verheerlijken, ons vertrouwen op Hem stellen, Hem aanroepen, kortom Hem alles toebrengen dat aan Zijne majesteit verschuldigd is.
Vr. 142 Waartoe wordt er bijgevoegd: voor Mijn Aangezicht? Antw : Daar niets zó verborgen is, of het ligt voor Hem open, en Hij de Kenner en Rechter is van de geheime overleggingen, betekent het dat niet slechts de eer van een uitwendige belijdenis vereist wordt, maar ook ware godsvrucht van het hart.