Uit de brieven van D.J Crag (8)
Auteur: ds. W. Pieters
Zondagavond las ik een prachtig stukje, dat mij direct aan u deed denken en het verlangen gaf om het u door te geven. Handelende over de beproevingen, waarmee de Heere Jezus is verzocht geweest schrijft P.:
'Door deze verzoekingen leerde Hij mede te lijden met Zijn verzocht volk. Hij is `aangeraakt met het gevoel van onze zwakheden' (Hebreen 4 vers 15). Wij mogen dan vrij tot Hem gaan met onze beproevingen, wij mogen ze voor Zijn Aangezicht uitspreiden, zoals Hiskia deed met de brieven van Sanherib in de tempel, wij mogen een zoete overtuiging gevoelen dat Hij met ons meelijdt onder onze zware lasten en dat Hij ze zal verlichten of ons eronder zal ondersteunen, of als ze niet zullen worden weggenomen, zal Hij ze heiligen en zorgen dat ze voor ons geestelijk en eeuwig goed meewerken.
Zo is geloof in het medelijden van onze gezegende Heere wonderlijk geschikt om mopperigheid, murmureren en zelfmedelijden te onderdrukken en ons onderworpenheid te leren en zelfverloochening onder verdrukkingen en om ons te verzoenen met een pad van moeite en smart. Het brengt ons voor ogen het lijden van de gezegende Heere hier beneden, de verzoekingen die Hij verdroeg en Zijn heilige zachtmoedigheid en onderworpenheid daaronder, toen Hij werd geleid als een lam tot de slager en zoals een schaap voor zijn scheerders stom is, zo opende Hij Zijn mond niet. Als we onze moeiten en smarten vergelijken met de Zijne, hoe licht schijnen zij dan! Dit werkt onderworpenheid daaronder en wanneer we kunnen opzien in geloof en liefde en zien de eens lijdende Heere, nu mede lijdende met ons onder onze verdrukkingen, maakt het zelfs moeite zoet.
Een gelijkvormigheid met het stervende beeld van Jezus wordt hierdoor gewerkt in de ziel, een deelgenootschap wordt gegeven aan Zijn lijden, een kruisiging van het vlees met zijn begeerten en lusten, een dood-zijn voor de wereld, een doding van het hele lichaam der zonde, een afgescheidenheid met hart en geest van elk ongoddelijk en boos ding en een gemeenschap wordt voortgebracht met de gezegende Heere aan de rechterhand des Vaders.
Zo mogen we God zegenen voor onze verdrukkingen en beproevingen, onze ziekten, onze berovingen, onze verliezen en kruisen, onze kwellingen en teleurstellingen, onze vervolgingen, ons veracht worden door de wereld en door naam-christenen.'
Uit een brief van ds. D.J. Crag
... en voor ons meer en meer opent van Zijn liefde en Bloed, genade en heerlijkheid en alles wat Hij is als een barmhartig en getrouw Hogepriester, Die God van de doden heeft opgewekt en gezet aan Zijn rechterhand in de hemel `ver boven alle overheden en kracht en macht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende, en Hij heeft alle dingen onder Zijn voeten gezet en heeft Hem aan de kerk gegeven om een Hoofd te zijn over alle dingen, welke Zijn lichaam is, de volheid van Hem Die alles in allen vervult' (Efeze 1 vers 21─23).
Waarover mochten we in de achterliggende tijd schrijven? Uiteindelijk was er steeds het refrein: God is goed voor een slecht mens en wij zijn slecht tegenover een goeddoend God. Ondankbaar zijn we voor het goede dat Hij schonk. En dat schrijf ik aan u niet als verwijt, maar als onderwijzing; en wel naar aanleiding van de opmerking over uw diepste verlangen. Echt, we mogen wel staan naar meer en we mogen onze leegte ons bewust zijn (en wanneer is dat echt waar?) en de vervulling die we soms helaas nog zo goed kunnen missen, maar soms ook helemaal niet kunnen missen. En het is ook zeker goed, dat uiteindelijk niets uw ziel tevreden kan stellen dan Zijn gemeenschap door het ware geloof en dat we ook nooit tevreden mogen zijn met een andere vreugde ─ al mogen we een zoete gewaarwording ontvangen van blijdschap, als we mogen horen hoe de Heere toch Zijn genadewerk voortzet en onderhoudt en verlevendigt. Maar dit niet-tevreden zijn alleen in een gelijktijdige dankbaarheid en erkentelijkheid voor wat God reeds heeft geschonken; en ook in onderworpenheid aan Zijn besturing, hoe Hij het in uw hart en leven schenkt en zal schenken, wat u nu nog mist. Maar ik wil het toch nog een keer benadrukken, dat we Hem, Die u reeds zoveel schonk, niet beledigen; hoewel we Hem wel om de volle mate van vervulling, verzadiging, verheuging en vertroosting mogen smeken, zodat we een uitgelaten blijdschap mogen uitstralen (in het bijzonder voor onze huisgenoten). Het gaat echter uiteindelijk niet om de hoeveelheid, weinig of meer; maar om de hoedanigheid, waar of onecht. En u hoeft Gode zij dank het niet te ontkennen dat de Heere een wonderwerk aan uw ziel heeft gewrocht. En dan is het de weg niet om alles te verwerpen in schijnbare ootmoed, maar om opwassend in de genade en kennis van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus een nuttig gebruik te maken van hetgeen Hij reeds schonk.
Geliefde vriendin,
Ik ben erg blij dat de Heere u onlangs opnieuw ervoor heeft bewaard om tot een uitbarsting te komen. We vernielen zoveel én bij onszelf én bij onze omgeving! O, buig maar, zwijg maar, belijd alles aan de HEERE en vraag Hem uw gezinsleden te doen buigen voor Hem, dan zult u het er zeker goed bij hebben. Ik weet zeker dat we er nooit spijt van zullen krijgen om die zachtmoedige en stille geest te oefenen. Nee, dat heeft God niet nodig, maar oefen u toch ook hierin tot godzaligheid, want er ligt een rijke belofte in de Schrift voor een zachtmoedige en stille geest - die wij missen en toch van God begeren -, namelijk: deze is kostelijk voor God.
Hoe is het mogelijk dat we elkaar niet zat zijn en dat ons egoïsme ons niet uiteen heeft geslagen? Het is mijn intense vreugde om aan u te schrijven en om voor u te bidden. Maar laten we er bang voor zijn God van Zijn eer te beroven. Dat is best een punt dat grondig onderzocht mag worden, omdat de Heere teer is op Zijn eer en wij zonder het te willen of te weten zomaar Zijn eer kunnen weggeven aan een ander, wat erg verdrietig is ... en een grote zonde.
Over deze zaak schrijft de Bijbel ook iets, wat ik nu wil doorgeven. In Galaten 4 vers 14 schrijft de apostel Paulus: "Gij naamt mij aan als een engel Gods, ja als Christus Jezus ... Want ik geef u getuigenis, dat gij, zo het mogelijk was, uw ogen zoudt hebben uitgegraven en mij gegeven." Er was blijkbaar zulk een nauwe band tussen Paulus en zijn gemeente gegroeid door de verkondiging van Gods Woord(!), dat zij hem niet als een gewoon mens beschouwden, maar als een engel van God, ja dat ze hem met hetzelfde gezag bekleed wisten als Christus Jezus. Hij schrijft ook dat ze hem om wille van dat Woord zo innig liefhadden, dat ze hun ogen wel hadden willen geven, als dat mogelijk was geweest. En Paulus verbiedt dat niet. Hij vindt het niet overdreven én vooral: hij vindt het niet tot oneer van God. Het is ook in overeenstemming met het woord dat Jezus Zelf spreekt bij de uitzending van Zijn discipelen: wie u ontvangt, die ontvangt Mij ...
En wij weten beiden, dat de reden van de liefde van de Galatiërs voor de apostel dezelfde is van de liefde van u voor mij en van mij voor u: namelijk het Woord en het oprecht geloofsverlangen naar de Heere Jezus. Zou u niet de HEERE vrezen (hoe vaak ook aangevochten ...), dan kan ik mij niet voorstellen, dat het zo tussen ons zou liggen, zoals nu.
Uw dienaar in Jezus Christus,