Verkiezing en verwerping: Dordtse leerregels Hoofdstuk 1 artikel 15 uitleg
Auteur: ds. W. Pieters
Verder onderwijzen de orthodoxe vaderen, op de Dordtse synodevergadering bijeen, ons over wat de Bijbel zegt over Gods verwerping (artikel 15 van hoofdfstuk 1):
Deze eeuwige en onverdiende genade van onze verkiezing wijst en prijst de Heilige Schrift ons daarmee allermeest aan, wanneer zij verder getuigt dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige verkiezing voorbijgegaan.
We komen bij het moeilijkste stukje van hoofdstuk 1 van de Dordtse Leerregels: dat er niet alleen een verkiezing tot zaligheid is, maar ook een verwerping tot verdoemenis. Er zijn er velen die van de leer der verkiezing alleen iets willen weten als de verkiezing gegrond is op onze verdienste en waardigheid. Dit zijn de arminianen of remonstranten. In de gereformeerde of reformatorische gezindte willen velen nog wel horen van een onverdiende en genadige verkiezing, als dan toch maar heel de wereld uitverkoren is. Maar de Bijbelse leer van de verkiezing, waarbij er ook sprake is van een verwerping, stuit op ontzettend veel weerstand. Dat is in onze dagen nog meer dan in de tijd van jullie grootouders. En geen wonder dat het op weerstand stuit. Want het is NIET NIETS wat er over deze verworpenen wordt gezegd!
... namelijk, die God naar Zijn geheel vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft in de algemene ellende te laten, waarin zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort; en hen met het zaligmakend geloof en de genade der bekering niet te begiftigen, maar hen te verdoemen en eeuwig te straffen.
Dus sommige mensen krijgen geen geloof, worden niet bekeerd, en worden dan ook niet zalig. Dit op zich is al huiveringwekkend, maar als we het ook nog eens gaan invullen met persoonsnamen erbij, wordt het nog veel meer een ontzaglijke leer. Zou het wel waar zijn? Waar staat dit dan in de Bijbel? We lezen er vooral over in Romeinen 9. Paulus zegt dat er onderscheid is tussen Israëliet en Israëliet, zoals er ook onderscheid was tussen Jakob en Ezau. Wat voor onderscheid? Was de ene Israëliet beter dan de andere? Was Jakob beter dan Ezau? En werd de "betere" uitverkoren en gezaligd, en werd de "slechtere" verworpen en verdoemd? Nee, nog voordat ze iets goeds of kwaads hadden gedaan, had God al besloten wie de uitverkorene zou zijn en wie de verworpene zou zijn. Lees maar in vers 11-13:
"Toen de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat Gods voornemen dat overeenkomstig de verkiezing is, vast bleef - niet uit de werken, maar uit de Roepende - werd tot haar gezegd: de meerdere zal de mindere dienen. Gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat."
Wanneer de statenvertalers over deze liefde en over deze haat iets opmerken, voegen ze bij beide woorden een bijvoeglijk naamwoord toe. Welke twee bijvoeglijk naamwoorden? "Onverdiend" en "rechtvaardig". Het woord "onverdiend" staat nu voor het woord "liefde", en het woord "rechtvaardig" voor het woord "haat". Dat is precies andersom van wat mensen (ook in zogenaamd gereformeerde kringen) ervan maken. Al zal misschien nog niemand hardop zeggen dat we Gods liefde verdiend hebben, we menen toch dat we Zijn haat in ieder geval ook niet verdiend hebben. We vinden het oneerlijk dat een ongeboren kind door God wordt gehaat ... Paulus gaat in dit hoofdstuk daar verder op in, vers 14:
"Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre."
We mogen niet veronderstellen dat God onrechtvaardig, oneerlijk is wanneer Hij onderscheid maakt tussen deze tweeling in de moederschoot. Waarom mogen we niet denken dat God onrechtvaardig is? In onze tijd zijn we als volk zover van een Bijbelse manier van denken af, dat we niet eens door hebben dat het de vreselijkste godslastering is om maar te denken dat God oneerlijk is. Aan de andere kant moet ik wel zeggen dat ook in voorgaande eeuwen deze gedachten bij mensen opkwamen en dat godzalige onderwijzers er op in gingen. Denk aan vraag en antwoord 9 van de Heidelbergse Catechismus, waar we lezen: doet dan God de mens geen onrecht ...? Zo gaat ook de apostel Paulus op deze tegenwerping in en schrijft in het volgende vers:
"Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen, diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn, die Ik barmhartig ben."
Dus: God is niet onrechtvaardig, WANT ... En dan haalt Paulus een uitspraak van God aan tot Mozes, waar jij misschien van denkt: wat heeft dat er nu toch mee te maken? Paulus zegt eigenlijk: God is niet oneerlijk, want Hij mag doen wat Hij wil!