Uit de brieven van D.J.Crag (13)
Auteur: ds. W. Pieters
Uit een brief van ds. D.J. Crag
Ik heb onder het lezen van uw brief gevoeld dat u een les van de Heere hebt mogen leren, die u eerder nog niet zo goed en duidelijk, niet zo helder en klaar had geleerd en die u nu, in uw zwakte, mocht ontvangen: omlaag, omlaag, omlaag. O, wat is uw gedaante geestelijkerwijze nu schoon, aantrekkelijk, kostelijk, dierbaar, aangenaam (Hooglied 2 vers 14). Niet om u, maar om het werk van Hem. Het is de aangenaamheid van door God verbrijzelde wierook, mirre, aloë, kassie (Psalm 45); zuivere vernedering en verbrokenheid door Gods Geest.
Ik spreek vast veel te hoog over u en u zult reden te over vinden om te zeggen: het is niet waar, want ik ben heel niet zo ootmoedig, niet zo nederig, niet zo verbroken.
Er is nadien misschien al wel een situatie geweest, dat óf uw onvernederdheid aan een ieder is gebleken óf anders wel in uw eigen hart duidelijk werd, al bleef het nog verborgen voor uw huisgenoten. Dat versta ik, dat is waar, dat bent u en daarom kan ik u niet prijzen, maar het werk en de les van God in u en aan u. Ik prijs en loof het vernederende werk, dat weliswaar niet af is en dat niet voltooid is, maar dat wel in u begonnen is en dat u zo aangenaam maakt in uw brieven. Wat heb ik genoten van deze brief vol zelfverfoeien. Wat heb ik genoten van uw toon, waarin steeds weer klonk dat er in u nu niets is, wat Hem kan behagen of wat kostelijk in Zijn oog kan zijn. Nochtans: Hij werkt deze verootmoediging in uw ziel, waarbij u alleen maar het tegendeel krijgt te ervaren. U hebt namelijk geen genade ontvangen om u erop te beroemen, maar alleen om God ervoor te eren.
Ik ga geen schuld van u af praten, want zoals u uw zwijgen beleefde ..., dat ligt tussen God en uw ziel; en dat heeft Hij u geleerd. Maar ik schrijf in deze brief wel tegen overtollige moedeloosheid en zelfaanklacht in; en dat het menselijk heel goed te verklaren is dat u na een drukke dag een stille, lege, verdrietige en moedeloze dag ervoer. Dat is goed te begrijpen. Wij hoeven niet steeds sterk te zijn, niet steeds moedig en flink en dapper en opgewekt te zijn. Wie denkt van wel, leeft onder het werkverbond!
U mag u best leeg en verdrietig en moedeloos voelen. En de Heere weet van Zijn kinderen dat ze niet altijd even goed kunnen praten, of dat ze het altijd even goed in hun ziel hebben. (En vanuit zichzelf helemaal nooit!) Niettemin moeten we dan toch wel getuigen en God grootmaken ─ maar, o, wat kom ik daarin juist veel tekort ─.
Uit een brief van ds. D.J. Crag
Ik heb een goede morgen gehad. Hoewel ik Ambtelijk een nare morgen had vanwege de leegheid van twee bezoeken, die ik deed, heb ik een goede morgen gehad wat betreft Gods gunst en goedheid die over mij lichtten. Toen ik vanmorgen een bladzijde of anderhalf mocht verder lezen in de levensbeschrijving van J. K. was het mij weer zo goed ... Ik heb dit keer helemaal voor S. gelezen en mocht hem zo in het gebed voor de Heere neerleggen en ik voelde mij zo aan hem verbonden in zijn strijd en vragen! K. had het ook zo moeilijk. Hij was aan het ploeteren om maar bekeerd te worden en dat lukte niet. Alles was één verwarring en één raadsel voor hem. Maar de Heere leidde hem toch; en dat smeek ik ook voor onze vriend.
Gisteravond heb ik het hoofdstuk uitgelezen, waarin hij beschrijft hoe hij tegen zijn zonden vocht en dat hij er alles aan deed om niet te hoeven toegeven aan de verleiding. Maar wat hij ook ondernam, het lukte hem niet. Hij zwoer eden aan de Heere, maar hij verbrak ze allemaal weer. Toen zwoer hij een vreselijke eed: als ik nu tòch aan die zonde toegeef, mag God mijn ziel naar de hel sturen ... O, wat is hij geteisterd met allerlei vreselijke verschrikking, toen hij toch ook deze eerlijk gemeende en duur gezworen eed verbrak. En ik herkende dat bij mijzelf. Wij zijn geheel en al zwak en onmachtig en vanuit ons is er tegen niet één zonde kracht. Ook na ontvangen genade niet.
Je schrijft me over gevoel.
Wat is gevoel? Meer dan één keer hebben we het in onze briefwisseling aangehaald. Nu is gevoel in de dingen van God bedrieglijk, omdat alles van ons bedrieglijk is; ook dus ons verstand en ook onze wil. Met ons verstand plegen wij afgoderij, als we de leer helder willen bevatten en menen te kunnen bevatten, zonder de vreze des HEEREN. Met onze wil gaan we geheel verkeerd, als we menen dat die nog zo verkeerd niet is, maar dat we nog best wel echt heilig en bekeerd willen worden; terwijl we dat buiten hartvernieuwende genade in Christus nooit en te nimmer echt willen. En met ons gevoel doen we al niet veel beter, als we daarop drijven (dus ons laten sturen) en als we daarop onze zaligheid of zo gronden. Maar dat neemt natuurlijk niet weg dat verstand en wil en gevoel tot ons bestaan behoren en door de Heere bearbeid worden en dat ze in de weg van bekering, geloof en liefde geheel en al hun volle plaats innemen en ook mogen innemen; en hun functie bekleden. Maar: alles onderworpen aan het Woord en aan de verlichting, besturing en inwerking van Gods Heilige Geest!
Uit een brief van ds. D.J. Crag
Mijn wens voor u is, dat de vrede van de Vrede-Vorst uw ziel steeds doordringe, uw hart dagelijks verkwikke, uw gedachten gedurig beheerse, uw genegenheden altijd verlevendige.
Vrede is het kenmerk van de rechtvaardiging en de verzoening. Zo beschrijft ook J. V. de rechtvaardiging. Het opzienbarende kan satan wel namaken, maar die stille en eerbiedige vrede ... Dat is werkelijk een gave van God. En nu bedoelt P. niet een vrede, die de verwaande verstandsgelovige heeft, de mondbelijder, die nog nooit heeft ingeleefd en uitgeklaagd wat Psalm 38 zegt. Maar zulk een ziel - zoals u er kennis aan hebt gekregen; en het is er nog steeds dat u bevreesd bent uzelf te bedriegen en dat u, meer nog, bevreesd bent te zondigen - die in Jesaja 54 staat getekend: gij verdrukte, door onweer voortgedrevene, ongetrooste!
Hij schrijft hij ook: 'Groei in genade is geen voortgaande heiligmaking en vleselijke heiligheid aan de ene kant, noch ook valse en bedrieglijke gerustheid aan de andere kant. Het nauwe pad ligt tussen deze twee uitersten: aan de ene zijde farizese heiligheid en aan de andere zijde wetteloze gerustheid. Een levend mens wordt alleen door de verborgen handelingen Gods met zijn geest en door inwendige oefeningen, die hij voortdurend beleeft, bewaard om zich aan deze rotsen te pletter te stoten. Een gedurige vertrouwdheid met zijn eigen onreinheid bewaart hem voor een eigengerechtige heiligheid in het vlees; een dagelijks kruis en een scherpe doorn weerhouden hem van zorgeloze inbeelding. Zijn pad is inderdaad een wonderlijk pad, vol van harmonieuze tegenstrijdigheden en hemelse raadselen. Hij is nooit gerust, zelfs als hij in rust is en nooit is hij zonder last, zelfs wanneer hij zonder last is. Hij is nooit tevreden wanneer hij niets doet én hij is nooit tevreden met hetgeen hij doet. Hij is nooit zo sterk, dan wanneer hij stil zit; en nooit zo vruchtbaar, dan wanneer hij niets doet; en nooit zo werkzaam, dan wanneer hij de minste haast maakt. Hoewel een worm en geen man, overwint hij de Almachtige Zelf door kracht; en hoewel minder dan niets, neemt hij de hemel door geweld. Zo is een gelovige onder de tegenstellingen, die hij in zich gewaar wordt, nooit zo vol van gebed, als wanneer hij niets zegt, nooit zo wijs als wanneer hij de grootste dwaas is.'
U verstaat deze `dwaze' taal wel, hè? O, ik heb mij er zo in verblijd en ik wens ook zo, dat u er voor uzelf nu ook zicht op mag hebben. Welk zicht? Dat u niet een volle preek nodig hebt om toch vol van God te kunnen zijn.