Laat psalmmelodie aansluiten bij aangeboren muzikaliteit
Auteur: Wouter Schalkoort
De onbekende psalmmelodieën sluiten niet aan bij ons aangeboren muzikale gevoel en zullen dus nooit „harten treffen”, betoogt Wouter Schalkoort. Om deze psalmen weer gezongen te laten worden, zijn begrijpelijke melodieën nodig.
Terecht stelt L. M. P. Scholten (RD 16-2 en 18-2) dat het probleem van de onbekende psalmen niet zozeer in de tekst zit, maar in de melodie. Dat Scholten niet de eerste is met een dergelijke mening blijkt uit het artikel ”De melodieën van de psalmen” (RD 17-2).
Sommige musici zijn de mening toegedaan dat 16e-eeuwse melodieën op een 16e-eeuwse wijze vertolkt moeten worden. Organisten en gemeenten moet daarom leren hoe deze melodieën gespeeld en gezongen moeten worden. Onbekende melodieën worden door herhaling bekende melodieën, stellen zij. Anderen zijn van mening dat deze melodieën ritmisch gezongen moeten worden. Psalmen zoals 148 en 149 wonnen immers aan populariteit toen het ritmisch zingen bredere acceptatie vond in ons land.
De onberijmde psalmen zijn onder de inspiratie van Gods Geest gedicht tot eer van de Heere en tot opbouw van Zijn gemeente. De meeste gemeenteleden zijn ‘ongeletterd’ in muzikale vraagstukken. Desondanks dienen zij het uitgangspunt te zijn om een constructief antwoord te krijgen op het probleem dat Scholten schetst. Voor hen zijn deze psalmen immers bedoeld.
Majeur en mineur
De Heere heeft de mens aangeboren muzikale eigenschappen gegeven om te horen wat voor tonen er klinken (relatief gehoor) en ook wanneer deze tonen klinken (maatgevoel). Dat deze eigenschappen zijn aangeboren, is recent wetenschappelijk aangetoond. Zonder deze eigenschappen zijn wij zelfs niet in staat om gezamenlijk te zingen of te musiceren. Het relatief gehoor stelt ons in staat om een psalmmelodie te zingen en ons maatgevoel wanneer of in welk tempo we die moeten zingen. Omdat gehoor en maatgevoel onlosmakelijk gekoppeld zijn, dienen psalmmelodieën een herkenbare melodie én een herkenbaar ritme te hebben.
Het is niet toevallig dat psalmen zoals 42, 68 en 118, maar ook 86 en 130 tot de meest gezongen psalmen behoren. Oude modi zoals jonisch en dorisch worden door de gemiddelde kerkganger gevoelsmatig zo veel als mogelijk naar ‘blijde’ majeur en ‘droevige’ mineur toonsoorten vertaald. De bekende melodieën komen gevoelsmatig het dichtst in de buurt van de majeur- en de mineurtoonsoorten. De onbekende psalmmelodieën helemaal niet.
Onbekende melodieën ritmisch gaan zingen is veelal ook geen afdoende oplossing. „Niet alle berijmde psalmen van 1773 zijn geschikt om ritmisch te zingen, de berijmers zijn ervan uitgegaan dat het niet gebeurde”, aldus dr. J. Smelik. Ook ritmisch gezongen psalmen zijn vaak niet in overeenstemming met het aangeboren maatgevoel en de ritmes die men in de westerse cultuur gewend is. Het aangeboren maatgevoel heeft een ongekend sterke verwachting wat betreft ritme. Bijna alle bekende geestelijke liederen hebben een structuur van meestal vier tellen per maat en twee of vier maten per regel. Is die symmetrische orde afwezig, dan klopt een melodie gevoelsmatig dus niet meer. Het zal geen verrassing zijn dat deze symmetrische orde vooral in onbekende psalmmelodieën geheel afwezig is.
Historische concessies
Bij alle onbekende psalmmelodieën zien we een muzikaal gezien fatale combinatie: de melodie en het ritme zijn niet conform de aangeboren muzikaliteit van gemeenteleden. We moeten dus helaas concluderen dat de onbekende psalmmelodieën wel aan te leren zijn, maar nooit stichtelijk zullen worden en „harten kunnen treffen.” Dat musici al jaren vruchteloos debatteren over kerkmuziek is in dit licht niet vreemd. Indien we deze, door de Heere gegeven, aangeboren muzikale eigenschappen negeren in ons bezinnend en uitvoerend bezig zijn, zal het een discussie zonder einde blijven. Kerkmuziek en psalmen blijven dan een bron van onenigheid in plaats van een middel ter meerdere eer en glorie van God.
Wellicht kan het debat op een hoger niveau gebracht worden wanneer er bezinning in gang wordt gezet over psalmmelodieën die op een waardige manier aansluiten bij de aangeboren muzikale vermogens van kerkgangers. De historische concessies die je daarvoor muzikaal aan de melodieën zou moeten doen, zijn principieel gezien van ondergeschikt belang. Uiteindelijk moet het namelijk niet om de kerkmuziek gaan, maar om de te zingen tekst.
Wanneer gebruikgemaakt zou worden van onze aangeboren muzikale vaardigheden, zou dat het zingen van álle psalmen ten goede komen. Net zoals we een Nederlandse berijming nodig hebben omdat wij het Oudfrans van de Geneefse psalter niet verstaan, zou een verstaanbare muzikale taal van nut kunnen zijn om de gemeente meer de mogelijkheid te bieden de Heere te aanbidden en eren met Zijn eigen woorden.
De auteur is kerkorganist, muziekdocent en lid van de commissie Eredienst en organist van de Hersteld Hervormde Kerk.