Orthodoxie(15): Onze geestelijke staat
Auteur: ds. W. Pieters
Dood zijn in geestelijke dingen, wat houdt dat in? In de tijd dat de beroemde Synode van Dordrecht werd gehouden was niet iedereen het erover eens wat dit betekent. Is het meer beeldspraak, of is het 'letterlijk' bedoeld?
We vinden in de Bijbel ook andersoortige omschrijvingen van wie wij zijn in onze onbekeerde of onverzoende situatie. Denk aan wat Jezus tegen de Farizeeën zegt in Mattheüs 9 vers 12:
"Die gezond zijn, hebben de medicijnmeester / dokter niet nodig, maar die ziek zijn."
Onze natuurstaat wordt hier vergeleken bij een zieke. Nu kan iemand dodelijk ziek zijn, maar dan is hij nog niet dood. Je voelt wel dat remonstranten dit woord van Jezus aangrijpen om te 'bewijzen' dat we geestelijk gezien alleen maar ernstig ziek - heel ernstig ziek - doodziek zijn, maar niet helemaal dood.
Duidelijk merk je hier dat beeldspraak mank gaat. Zowel de beeldspraak van Paulus in Efeziërs 2 (dood), als die van Jezus tegen de Farizeeërs (ziek). Beide zeggen een stukje van de eigenlijke situatie.
We moeten beeldspraak dan ook altijd leggen naast andere Schriftplaatsen. Laten we letten op een andere uitspraak van de Heere Jezus, in Johannes 5 vers 25. Hier komen twee dingen samen, die elkaar schijnbaar buitensluiten. Lees maar:
"Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: de ure komt, en is nu, wanneer doden zullen horen de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben, zullen leven."
Het gaat over doden die horen. Hoe kan dat? Zijn we geestelijk dood, dan kunnen we niet horen, is 't wel? En andersom geldt ook: kunnen wij iemand horen, dan zijn we niet dood. En nu zegt de Heere Jezus dat er mensen zijn tot wie Hij gaat spreken. Deze mensen zijn dood (wat dat dan ook moge betekenen) en nu gaan die mensen horen, en daardoor / daarna leven.
Kan een dode horen? Nee, en Ja! Voorbeeld? Lazarus, Johannes 11. Was Lazarus dood of niet? Maar toen Jezus hem riep, hoorde hij toen Zijn stem of niet? Wel, Lazarus was DOOD en toch HOORDE hij Jezus' stem...
Lees ook de eerste veertien verzen van Ezechiël 37. Daar staat een man te praten tegen lijken, nee, tegen geraamten, nee, tegen losse botten en knekels.
Helpt dit? Ja, ze luisteren. Kunnen ze dat dan? Je vindt het antwoord in de verzen 5 en 6...!
ORTHODOXIE
In de Dordtse Leerregels worden wij afgeschilderd zonder een streepje vleierij. Er blijft van ons niets over dan de diepste vernedering en verootmoediging. Maar..., er blijft voor ons geen wanhoop over. Want al kunnen we niet zo positief over onszelf denken als de remonstranten doen...; we kunnen en mogen en willen wél net zo positief over God spreken als de remonstranten doen. Wat schrijf ik daar? "Net zo positief"? Nee, nog veel positiever! De remonstrant geeft hoog op van Gods genade en kracht, maar wij geven nog veel hoger op van die genadekracht.
Dit zien we als we stukje bij beetje de Dordtse Leerregels lezen. Hoofdstuk III is aan de beurt. Dit hoofdstuk is samengevoegd met hoofdstuk IV, zodat het nu heet: hoofdstuk III/IV Deze samenvoeging is door de leden van de Synode van Dordrecht aangebracht omdat het derde punt van de remonstranten zo nauw verbonden is aan het vierde dat ze beter als één geheel kunnen worden beschreven.
Dit hoofdstuk begint dan als volgt:
De mens is in het begin naar Gods beeld geschapen, versierd in zijn verstand met ware en zalige kennis van zijn Schepper en andere geestelijke dingen; in zijn wil en zijn hart met gerechtigheid; in al zijn genegenheden met zuiverheid. En dus is hij geheel heilig geweest.
Het startpunt om te gaan schrijven over onze verloren en ellendige toestand is hoe we zijn geschapen. Dit is om duidelijk te maken hoe erg onze gevallen en verdorven toestand wel is. Ook om duidelijk te maken dat God in het geheel geen blaam treft van de verwording die vervolgens beschreven moet worden.
Hierin volgt de Dordtse Synode het spoor van de Heilige Schrift. Mozes begint niet te schrijven over onze ellende, maar over onze goede oorsprong: rein, heilig, volmaakt uit de goede handen van God voortgekomen.
Welke gaven, capaciteiten en mogelijkheden hadden we, toen God ons maakte? Drie kernbegrippen worden genoemd:
(1) kennis van God
(2) gerechtigheid = overeenstemming met Gods wil of wet
(3) zuiverheid in onze genegenheden of begeerten (ook wel affecten genoemd)
Dit is zo niet gebleven, zoals we in het nummer van maart zullen zien, als God het geeft.
ORTHODOXIE
‘Dit is zo niet gebleven, zoals we in het nummer van maart zullen zien, als God het geeft.’
Het ging over de goede schepping. De Dordtse Leerregels zeggen in het zelfde eerste artikel van het derde hoofdstuk:
Maar door het ingeven van de duivel en zijn vrije wil van God afwijkende, heeft hij zichzelf van deze uitnemende gaven beroofd, en heeft daarentegen in plaats daarvan over zich gehaald blindheid, verschrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid van oordeel in zijn verstand; boosheid, weerspannigheid en hardheid in zijn wil en hart; en ook onzuiverheid in al zijn genegenheden.
Om duidelijk te maken hoezeer wij in de weg van bekering afhankelijk zijn van God en Zijn almachtig ingrijpen, moet duidelijk worden in welke toestand wij door de zondeval gekomen zijn. Kort samengevat: wij hebben ons van de schitterende gaven, waarmee wij door God waren vergiftigd in de schepping, beroofd. Het zijn de gaven: God te kennen, God lief te hebben, met Gods wil overeen te stemmen.
Niet alleen missen wij deze goede gaven; het tegenovergestelde is daarvoor in de plaats gekomen: blindheid in ons verstand. Vijandschap in onze wil. Onreinheid in al onze verlangens.
Niet iedereen is ervan overtuigd dat dit de juiste omschrijving is van ons bestaan. Kenmerkend voor het jodendom in de dagen van Jezus, en ook tot op deze dag, eveneens voor de roomse Kerk en zelfs voor alle andere godsdiensten dan het ware christendom is dit: wij vinden dat wij zo slecht niet zijn. Het valt uiteindelijk nog wel mee. We kunnen nog wel wat goeds. Wij kunnen rechten denken... Wij kunnen goed willen... Wij kunnen zuiver begeren…
Het is dan ook een heel groot wonder wanneer wij door Gods Geest ervan overtuigd worden dat wij werkelijk zo slecht zijn. Dat wij in ons denken alleen maar bedorven zijn… Dat wij in onze wil alleen maar weerbarstig zijn... Dat wij in ons verlangen alleen maar tegendraads zijn…
Dit in te zien is niet alleen een groot wonder, maar is ook onmisbaar. Wie dit niet beleeft, wie dit niet beseft of inziet, zal het wonder van de wedergeboorte niet kunnen begeren en niet kunnen waarderen. En dus zullen wij dan God ook nooit kunnen eren zoals Hij het waardig is.
Vraag er toch maar om.