De Catechismus van Genève vraag en antwoord 159 t/m 165, over het derde gebod
Auteur: ds. W. Pieters
Het derde gebod
Vr. 159 Nu naar het derde. Antw : Gij zult de Naam van den Heere, uw God, niet ijdel gebruiken.
Vr. 160 Wat is de zin? Antw : Het verbiedt de Naam van God te misbruiken, niet alleen door meineed, maar ook door onnodig zweren.
Vr. 161 Is er dan ook wel een wettig gebruik van de Naam van God bij het zweren? Antw : Jazeker. Wanneer die gebruikt wordt om goede reden. (ex justa causa). Ten eerste, tot bevestiging van de waarheid; vervolgens, wanneer de zaak van zoveel gewicht is, dat zweren gepast is, om de wederzijdse liefde en eendracht onder de mensen te beschermen.
Vr. 162 Maar, heeft het geen breder strekking dan om de eden te verhinderen, waardoor de Naam van God ontwijd wordt, of Zijn eer verminderd wordt? Antw : Door het voorstellen van één soort, vermaant het ons in het algemeen, dat de Naam van God door ons nooit in het midden gebracht moet worden, dan met vrees en eerbied, en tot dat doel, dat Hij eervol uitkomt. Want daar Hij hoogheilig is, moeten wij ons op alle manier wachten, dat het niet schijnt dat wij die verachten, of anderen gelegenheid verschaffen die te verachten.
Vr. 163 Hoe zal dat geschieden? Antw. : Als wij over God, en Zijn werken niet anders denken of spreken, dan tot Zijn eer.
Vr. 164 Wat volgt er? Antw : De dreiging, waardoor Hij verklaart dat niet onschuldig zal zijn, die Zijn Naam tot ijdelheid gebruikt heeft.
Vr. 165 Daar Hij elders uitspreekt, dat Hij de overtreders van Zijn Wet zal straffen, wat behelst dit dan nog meer? Antw : Daarmee heeft Hij willen aanwijzen, hoe hoog Hij de eer van Zijn Naam stelt, opdat wij ons daartoe te meer zouden beijveren, wijl wij zien, dat de wraak gereed zal zijn, als iemand die ontheiligt.