De Catechismus van Genève vraag en antwoord 30 t/m 45, over Jezus Christus
Auteur: ds. W. Pieters
Over Jezus Christus
Vr. 30 Laten wij nu tot het tweede deel komen. Antw : Dat is, dat wij geloven in Jezus Christus, Zijn enige Zoon, onze Heere.
Vr. 31 Wat bevat dat voornamelijk? Antw : Dat de Zoon van God een Redder voor ons is; en het legt tevens de wijze uit, waarop Hij ons van de dood verlost heeft, en het leven voor ons heeft verkregen.
Vr. 32 Wat behelst de naam JEZUS, waarmede gij Hem noemt? (Matth. 1 : 21) Antw : Wat bij de Grieken de naam SOTER (REDDER) betekent. De Latijnen hebben geen eigenlijke naam, waardoor de kracht ervan juist wordt uitgedrukt. Derhalve is het woord SALVATOR (REDDER) algemeen aangenomen. Voorts heeft een Engel, op bevel van God zelf, deze benaming voor de Zoon van God aangegeven.
Vr. 33 Zegt dat niet meer dan wanneer mensen Hem die naam gegeven hadden? Antw : Zeer zeker. Want wijl God gewild heeft dat Hij zó genoemd werd, is het geheel noodzakelijk dat Hij ook zo iemand is .
Vr. 34 Wat is vervolgens de kracht van de naam CHRISTUS? Antw : Door deze toenaam wordt Zijn ambt nog beter uitgedrukt. Het betekent namelijk dat Hij door de Vader gezalfd is tot Koning, Priester en Profeet.
Vr. 35 Hoe weet ge dat? Antw : Omdat de Schrift de zalving toepast voor dit drieërlei gebruik. Voorts kent zij deze drie, die wij genoemd hebben, dikwijls aan Christus toe.
Vr. 36 Maar met wat voor soort olie is Hij gezalfd? Antw : Niet met een zichtbare, zoals bij het wijden van de oude Koningen, Priesters en Profeten werd gebruikt; maar met een uitnemender soort, dat is, met de genade van de Heilige Geest, die de waarheid is van die uiterlijke zalving.
Vr. 37 Hoedanig is toch dit rijk van Hem, waarvan gij spreekt? Antw : Geestelijk. Wat in het Woord en de Geest van God vervat is, die gerechtigheid en leven met zich meebrengen.
Vr. 38 En het Priesterschap. Antw : Het is het ambt en de voorrang om Zich voor Gods aangezicht te stellen, om genade te verkrijgen; en door het aanbieden van een offer, dat Hem aangenaam is, Zijn toorn te verzoenen.
Vr. 39 En nu, in welke zin noemt gij Christus een Profeet? Antw : Omdat Hij, toen Hij in de wereld neergedaald is, betuigd heeft, dat Hij de Gezant en de tolk van Zijn Vader bij de mensen was; en dat met dit doel, dat Hij, nadat Hij de wil van Zijn Vader volkomen uitgelegd had, een einde zou maken aan alle openbaringen en profetieën.
Vr. 40 Maar ontvangt ge daar niet enige vrucht van? Antw : Zeker, al deze dingen hebben geen ander doel, dan ons ten goede. Want Christus is met deze dingen door Zijn Vader begiftigd, om die aan ons mede te delen, opdat wij uit Zijn volheid allen zouden putten.
Vr. 41 Onderwijs mij dit een weinig uitvoeriger. Antw. : Hij is met de Heilige Geest vervuld, en met de volkomen rijkdom van al Diens gaven overstelpt, om ons daarvan deelgenoten te maken. Ieder namelijk naar de maat, die Zijn Vader wist dat voor ons passend was. Derhalve putten wij uit Hem, als uit de enige bron, alles wat wij aan geestelijke goederen hebben.
Vr. 42 Wat brengt Zijn regering ons aan? Antw : Wel, dat wij, door Zijn verdienste tot een vroom en heilig leven bevrijd, met een vrij geweten, en met Zijn geestelijke schatten toegerust, ookmetkracht versterkt worden, die 8 voldoende is om de voortdurende vijanden van ons leven, de zonde, het vlees, de Satan en de wereld, te overwinnen.
Vr. 43 Waartoe dient echter het Priesterschap? Antw : Vooreerst dat Hij op deze wijze voor ons de Middelaar is, die ons met de Vader verzoent; vervolgens dat door Hem ons de toegang tot de Vader geopend is, opdat wij met vertrouwen tot Zijn Aangezicht toetreden, en ook zelf ons en al het onze Hem tot een offer aanbieden. En zó maakt Hij ons op zekere wijze Zijn medegenoten in het priesterschap.
Vr. 44 Nu is er nog het Profeet zijn. Antw : Dewijl aan de Zoon van God het ambt van Leermeester over de Zijnen is opgedragen, is het doel, dat Hij hen verlicht met de ware kennis van Zijn Vader, hen onderricht in de waarheid, en hen opleidt tot huisgenoten van God.
Vr. 45 Alles wat gij gezegd hebt komt dus hierop neer, dat de naam CHRISTUS de drie ambten bevat, die de Vader aan de Zoon heeft opgedragen, om de kracht en de vrucht daarvan op de Zijnen over te brengen. Antw : Zó is het