Catechismus vraag 13 uitleg: Maar kunnen wij door onszelven betalen?
Auteur: ds. W. Pieters
Onszelf verlossen doen wij graag. Alle godsdiensten in de wereld gaan ervan uit, dat we onszelf móeten verlossen. En ook dat we onszelf (met behulp van de goden) kúnnen verlossen. In alle godsdiensten hebben mensen het besef - soms heel sterk, soms heel zwak -, dat ze zondig zijn en ellendig en dat ze verlost moeten worden. Maar als het gaat om de vraag hóe ze dan uit hun zonde en ellende verlost kunnen worden, blijkt dat mensen steeds denken dat ze het zèlf moeten doen of in ieder geval, dat ze er íets aan moeten doen.
Hoe komt het dat mensen zo denken? Omdat dit eigen is aan ons menselijk bestaan. Omdat we geschapen zijn in het werkverbond. Daarom komt de Heidelbergse Catechismus ertoe om de vraag aan de orde te stellen: Maar kunnen wij door onszelf betalen?
Ook bij kleine kinderen kunnen we dat zien: ze willen het zelf doen. Zelf doen! Als kinderen waren we ons dat heel niet bewust; het is dus onbewust dat een kind zo denkt en doet. Daaruit blijkt wel, dat het in onze natuur zit: zelf doen! Dit is niet vreemd, als we bedenken dat we zo zijn gemaakt: God heeft ons een opdracht gegeven die we moesten opvolgen, volbrengen. Wij moesten Zijn gebod houden en Hem volledig liefhebben. Toen de mens het kón, wílde hij niet en nu hij het wíl, kán hij niet.
De mens wil zich redden.
Iedereen ontvlucht instinctief het gevaar.
We hebben een aangeboren drang tot zelfbehoud.
Dit geldt nu ook voor de verlossing van onze ziel uit onze ellende en zonde. Nu is dit op zich wel erg belangrijk, maar de Catechismus was eigenlijk bezig aan een ander onderwerp. Het gaat uiteindelijk nog wel steeds over de verlossing, maar eigenlijk gaat het eerst over de betaling aan God voor de schuld die we hebben gemaakt. En dat is nóg een reden dat we het eerst zelf willen opknappen, namelijk dat we niet in onze schande openbaar willen komen. Kijk, dat we van een ander afhankelijk zijn en het zelf niet kunnen is al niet gemakkelijk te aanvaarden, maar dat we door eigen schuld zo afhankelijk zijn van die ander, dat is nog veel moeilijker te verdragen. Daarom: we proberen de schande te verbergen; we proberen of we het zelf nog in orde kunnen maken. En pas als dat niet meer lukt, dan moeten we wat anders. Maar eerst zelf doen. Eerst zelf doen!
We lezen daarvan een duidelijk voorbeeld in Micha 6 vers 6 en 7. De profeet Micha heeft het volk van Juda ernstig vermaand dat ze de HEERE moeten zoeken. Het volk is daarvan onder de indruk gekomen en vraagt nu, hoe het tot God kan en mag terug keren. Want men voelt wel: je kunt niet zomaar weer bij God terug komen en net doen alsof er niets aan de hand is. Het is vanwege onze gruwelijke zonden lange tijd heel niet goed geweest en God is dus zeer vertoornd. Hoe kan dat weer goed komen? Ze vragen: waarmee zal ik de HEERE ontmoeten, mij bukken voor de hoge God? Zal ik tot Hem komen met brandoffers, met eenjarige kalveren? Zou de HEERE een welgevallen hebben aan duizenden offers van rammen, aan tienduizenden offers van olie?
Je ziet dat ze er best heel wat voor over hebben om het weer goed te maken tussen God en hun ziel. Je ziet dat ze ook beseffen, dat hun zondeschuld bij God best wel heel groot is. Ze mopperen niet op God, dat Hij zo streng is en zoveel vraagt en ze zeggen niet dat Hij best eens wat zonden door de vingers kan zien. Nee, ze aanvaarden het ten volle: ze zijn schuldig en hun schuld moet vergoed worden. Ja, ze gaan in hun ijver zelfs zover dat ze de vraag stellen aan Micha: zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding? Zal ik de vrucht van mijn buik geven voor de zonde van mijn ziel? Ze zijn zo dwaas, zo blind, dat ze menen hun kinderen te moeten en te kunnen geven voor hun zondeschuld. Je ziet, dat ze best wel een diepgaand besef hebben van de grootheid van hun zonde, want ze willen zelfs hun eerstgeboren kind er wel voor afstaan!
En toch moet ik haastig zeggen, dat tegelijk blijkt: wat hebben ze van de majesteit en heiligheid en rechtvaardigheid van God toch een bijzonder gering besef. Wat hebben ze tevens van de onbetaalbare grootheid van hun zonde eveneens een bijzonder gering besef. Als ze werkelijk iets van Gods heilige rechtvaardigheid hadden verstaan en van de onnoemelijke gruwelijkheid van hun zonden, dan zouden ze niet hebben gevraagd of ze het misschien zelf goed konden maken. Dan zouden ze het direct hebben geweten: dit valt van onze kant nooit meer goed te maken. Maar de vraagsteller in de Catechismus heeft ook nog `een hoge pet' van zichzelf op: misschien kan ik het zelf nog wel goed maken. De vraagsteller heeft niet zo'n diep besef van zonde dat hij meteen weet: ik kan absoluut niet betalen voor mijn hemelhoge schuld. Deze kennis moet dan ook verder gaan. Zowel de kennis van God als de kennis van onszelf en onze zondeschuld moet dieper gaan. En de Catechismus is daarmee bezig.
Het was in de dagen dat de Catechismus werd opgesteld (1562) een algemeen verbreide gedachte, dat wij mensen best iets van onze zondeschuld bij God kunnen afbetalen. Kijk, dat we het niet helemaal en ten volle kunnen, besefte men wel, maar dat wij het helemaal niet kunnen, was een ongehoorde gedachte. De leer van de roomse kerk ging en gaat uit van de goedheid van de mens en van de vergeeflijkheid van de zonde. Het valt uiteindelijk allemaal best wel mee. En wat sluit dit denken precies aan bij ons hart! Ook wij zouden graag willen dat we onze schande zelf konden opheffen, goedmaken.
En als jij in je jonge leven werkelijk ernst leert maken met God in Zijn heiligheid en met jouw zonde in zijn gruwelijkheid, dan span jij je tot het uiterste in om die hemelhoge schuld te betalen. Je doet er alles aan om het met God weer goed te maken, om weer in Zijn genade te kunnen delen. Dat wordt nu door antwoord 13 totaal afgesneden. En dit is nodig om plaats te maken voor Christus en Zíjn betaling.
failliet gaan is niet zo fijn. Zeker niet, als je al je schuld alsnog moet afbetalen, in ieder geval je leven lang blijft afbetalen. Het valt werkelijk niet mee voor iemand die enige zelfbewustheid heeft, om in de staatskrant te komen en bankroet te worden genoemd. In onze maatschappij is voor velen failliet gaan bijna hetzelfde als `op een makkelijke manier van je schulden afkomen'. En als het dan ook nog 's om een BV gaat, kun je er zelfs nog rijk bij blijven of worden ook.
Maar in de situatie die ik op het oog heb, gaat het over een man, die met al zijn bezittingen en zelfs met zijn vrijheid garant staat voor zijn schulden. Hij moet betalen of al zijn bezittingen worden verkocht en zelfs zijn vrouw, kinderen en hijzelf worden als slaaf verkocht, zodat hij zijn leven lang onder de `afbetaling' blijft. We vinden het verhaal in Mattheüs 18, waar de Heere Jezus Zelf vertelt van een man die een paar `miljard' schuld had en geen `cent' om te betalen. En wat vraagt hij aan zijn Schuldeiser? Heb geduld en ik zal U alles betalen.
Lukt dat ook? Nee, de Catechismus stelt de vraag aan de orde: “Maar kunnen wij door onszelf betalen?” En het antwoord luidt dan:
In generlei wijze (= op geen enkele manier), maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meer.
Er staan twee dingen in dit antwoord:
1. wij kunnen zelf niet betalen en dat op geen enkele manier
2. wij maken het steeds erger, de schuld van ons bij God wordt elke dag groter.
Dat eerste is al erg, maar dat tweede verergert het nog veel meer. Een grote schuld hebben, is al erg, maar elke dag in plaats van afbetalen meer schuld maken, is veel erger. Hoe moet dat immers aflopen? Daar is geen enkel uitzicht. En zo is het nu met mijn zondeschuld bij God.
Ik kan ploeteren wat ik wil; ik kan mij tot het uiterste, tot het alleruiterste inspannen om mijn schuld bij God enigszins af te betalen; ik kan alle mogelijke manieren bedenken en mij in alle bochten wringen;
het helpt niet!
het helpt niets!
het helpt allemaal helemaal niets!
En als God de schuldbrief ons thuis bezorgt, ga je echt alles proberen wat je maar weet te bedenken om het weer goed te maken, om je schuld kwijt te raken... Maar het helpt niet! Het helpt niets! Misschien vind je het een vreemde uitdrukking `de schuldbrief thuisbezorgd krijgen'. Wat betekent dit? Wel, wanneer je bij de waarheid bent opgevoed, heb je van jongsaf gehoord, dat je zondaar bent. Dat weet je. Maar wat zegt het je? Niets of bitter weinig. Je doet er niets mee, je ligt er niet wakker van, je wordt er niet onrustig of verdrietig onder. Zo is het bij de mens van nature. Dit moet veranderen, als we tenminste ooit de vraag van de Catechismus serieus gaan stellen. Daarom moeten we onze zondeschuld bij God ook als schuld gaan ervaren. Deze schuld moet werkelijkheid voor ons worden; ze moet in ons iets uitwerken; we moeten er last van krijgen, verdriet en smart over hebben. En dàn pas zullen we ons werkelijk afvragen: kan ik iets aan mijn schuld doen, iets ervan afdoen?
Daarom is het nodig dat de Heere Zelf ons de schuldbrief (het besef van onze zondeschuld) thuis bezorgt (op het geweten bindt, in ons hart legt). Dan kunnen we er niet meer onderuit. Dan wordt het menens, ernst. Dan gaan we werkelijk roepen om ontferming en werken aan verlossing. En dàn gaan we het verdrietig-gelukkige antwoord op de vraag krijgen: we kunnen op geen enkele manier onze zondeschuld afbetalen. Verdrietig-gelukkig? Ja, enerzijds wel verdrietig, want we raken er soms wanhopig en moedeloos van. We weten werkelijk niet meer wat we doen moeten... Anderzijds toch ook gelukkig, want zo alleen komt er in ons zieleleven plaats voor Christus. Anders blijven we doorploeteren, net als de heidenen die tot aan hun dood toe proberen hun goden gunstig te stemmen en de schulden bij hen af te betalen. Dan blijven we doorploeteren, net als de Joden die er alles aan deden/doen, om het weer met God in het reine te brengen. Dan blijven we doorploeteren, net als de roomsen die met hun aflaten, bedevaarten, missen en goede werken hetzelfde proberen. Maar als de Heere je gaat onderwijzen, ga je leren: in generlei wijze, op geen enkele manier... Wat ik ook probeer, het helpt allemaal niets, totaal niets! Dan komt er plaats voor het werk van de Heere Jezus Christus. En daar is het God in deze weg van onderwijs om begonnen. Daar werkt de Heidelbergse Catechismus naar toe.
Maar er is nog een tweede punt: wij maken de schuld niet dagelijks kleiner (door ons afbetalingssysteem van goede werken en ernst), maar juist groter, meer! Elke dag zondag ik weer. Ik strijd tegen mijn wereldse gedrag, ik vecht tegen mijn onterende taal, ik verzet mij met alle kracht tegen mijn wellustige gedachten en begeerten... Maar ik zondig, ik vermeerder mijn schuld; zowel in daden, als in woorden, als in gedachten. Ja, nog meer: ik zondig dagelijks ook als ik geen zondige daden doe, geen zondige woorden spreek en geen zondige gedachten denk. Want ook als ik het goede nalaat, ben ik bezig mijn schuld bij God te vermeerderen. Ik laat na iemand te helpen, ik laat na een goed woord van de Heere Jezus te spreken, ik laat na aan Zijn Wet en aan Zijn belofte te denken... Dan ben ik bezig mijn schuld bij God te vermeerderen.
Wat is het een groot wonder, mijn vriend, wanneer jij dat mag gaan leren. Pas zei mij een jongen ─toen ik Mattheüs 6 vers 21 en 22 uitlegde en vers 27 en 28─: `Maar dan kun je wel ophouden!' En zo is het ook. Het is werkelijk absoluut hopeloos!
Het is werkelijk absoluut hopeloos!
En dat gaan we op de leerschool van de Heere Jezus goed/ grondig leren. Anders zouden we het lieflijke en complete werk van onze Heere Jezus Christus niet waarderen.