Des HEEREN Lof, Willem Farel (2)
Auteur: ds. W. Pieters
Wat Lefèvre leert
Een kenmerkende aanhaling uit zijn verklaring van de brieven van Paulus is: 'Door Christus' dood zijn onze zonden uitgedelgd, dat wil zeggen, ze zijn aan Christus in onze plaats vergeven en kwijtgescholden. En ook ons worden ze in Hem vergeven en kwijtgescholden, zo dikwijls als wij overtreden en boetvaardig door waarachtig geloof onze toevlucht nemen tot Hem.' Dit is een geluid dat eeuwen- en eeuwenlang in de roomse kerk niet is gehoord! Nog een aanhaling: 'Daarom: weg met de werken van de oude wet, opdat wij niet ondankbaar zijn, en opdat wij de genade van Christus, waardoor alleen allen worden gered, niet tot spot maken en niet overbodig en van nul en gener waarde achten.' Het lijdt geen twijfel dat Lefèvre hier - in 1512 al - het reformatorische standpunt huldigt. Dit brengt hij op zijn college's naar buiten. En dit is wat aan Willem Farel zo'n grote vreugde schenkt. Maar niet alleen grote vreugde, ook grote ontsteltenis en verwarring worden door deze woorden van Lefèvre in Parijs gewekt, dat begrijp je wel! Mensen vragen: hoeven we dan helemaal geen goede werken meer te doen om vergeving van zonden te krijgen? Nee, zegt Lefèvre, alleen nog maar uit dankbaarheid - en dan zijn die goede werken ook nog een gave van God. Farel heeft geen tegenwerpingen: hij heeft zichzelf genoeg leren kennen om te weten dat hij zich niet kan zaligmaken. Hij schrijft later:
Lefèvre trok mij uit de valse opvatting van eigen verdiensten, en leerde mij dat alles van genade kwam; wat ik geloofde, zodra het mij gezegd werd.
Deze krachtige bekering zal er in de loop van een dertigtal jaren toe leiden dat - onder Gods zegen - niet alleen een groot deel van Zwitserland in het algemeen, maar ook Genève in het bijzonder voor Christus gewonnen zal worden - van waaruit alle landen van West-Europa, ook Nederland, in de leer der waarheid die naar de godzaligheid is, worden onderwezen; ja, van waaruit het protestantisme eeuwen later een wereldwijde vlucht zal nemen! Deze ontdekking en bekering van Farel en de daaruit volgende predikarbeid zijn door God rijk gezegend. We mogen er Hem eerbiedig dankbaar voor zijn. De krachtige leer van Farel in later dagen, die hij vooral in Genève zal prediken en waardoor het calvinisme wordt gestempeld, vinden we al in de aanvankelijke ontdekkingen van professor Lefèvre:
Zij die zalig worden, worden het door de verkiezing, de genade en de wil van God; en niet door de hunne. Onze keuze, onze wil, ons werk zijn zonder enige kracht. Alleen de verkiezing van God is almachtig. Wanneer wij ons bekeren, is het niet onze bekering die ons tot Gods uitverkorenen maakt, maar het is Gods genade, wil en verkiezing, die ons bekeren.
Och, mochten de mensen dit voorrecht begrijpen, hoe zouden zij zich dan zuiver, eerbaar en heilig gedragen, en hoe zouden zij dan al de eer van de wereld voor schande rekenen, in vergelijking met die inwendige eer, die voor lichamelijke ogen verborgen is.
En dit laatste zal precies de levensgang van Farel worden: alle wereldse en menselijke eer veracht hij om wille van de eer een dienaar van Christus te mogen zijn.
Omdat het lezen van de Bijbel in Frankrijk wordt verboden, ziet Willem Farel zich na enige tijd genoodzaakt Frankrijk te verlaten. Hij gaat naar het Zwitserse Bazel, waar hij in vrijheid mag prediken. Bazel is een vrije stad en ontwikkelt zich tot een middelpunt van wetenschap en kunst. In 1516 komt hier het eerste Griekse Nieuwe Testament - van de hand van de 'prins der humanisten', Erasmus - van de drukpers. Voordat Farel in Bazel aankomt, leert God hem een belangrijke les. De wegen zijn in die tijd bijzonder slecht en bewegwijzering is er al helemaal niet. Zo gebeurt het dat Farel op weg naar Bazel meermalen van de goede weg afraakt en uren lang in het rond dwaalt, waarbij hij meer dan eens in moerassen dreigt om te komen. Dit leert hem: 'hoe groot mijn onmacht is.' Dit is voor de vurige, moedige Farel een nuttige les geworden die hij heel zijn leven niet zal vergeten!
Vanwege vervolgingen, niet alleen in Frankrijk, maar ook in Duitsland en Italië, zijn er in Bazel vluchtelingenkerken ontstaan. Wanneer Farel in 1524 in Bazel aankomt, kent men hem in de Franse vluchtelingenkerk al als een onverschrokken prediker van Gods Woord en een onverzettelijke bestrijder van de roomse dwaalleer. Hij wordt vanaf het eerste uur een innige vriend van Johannes Oecolampadius - afkomstig uit De Paltz - , de zachtaardige predikant en professor, ja: hervormer van Bazel. De vurige Farel is wel zijn tegenbeeld (Oecolampadius zal hem later nog meermalen vermanen wat kalmer en voorzichtiger te zijn in zijn optreden), toch zijn en blijven zij hun leven lang boezemvrienden. Farel mag zelfs het middel zijn om de moedeloze Oecolampadius te bemoedigen. Net voordat Farel in Bazel aankomt, schrijft Oecolampadius aan Zwingli: 'Helaas, ik preek tevergeefs en zie niet de minste vrucht. Misschien zou ik midden onder de mohammedaanse Turken met beter gevolg arbeiden. Maar ach', zo schrijft hij erbij, 'ik geef daarvan niemand dan alleen mij zelf de schuld.' Hoe meer hij echter Farel bezig ziet en hoort, des te meer voelt hij zijn hart opgewekt worden. En zo worden deze beiden vrienden voor het leven. Ze sluiten zelfs een verbond om beiden zich te oefenen in zachtmoedigheid en ootmoed. Aan Luther schrijft Oecolampadius in deze tijd: 'Sommigen zouden wensen dat de ijver van Farel tegen de vijanden van de waarheid wat gematigder was, maar ik kan mij niet onthouden om in die ijver een bewonderenswaardige deugd te zien, die - wanneer zij zich te rechter tijd vertoont - niet minder noodzakelijk is dan zachtmoedigheid.' In Bazel woont in die dagen ook de 'prins der humanisten', Desiderius Erasmus, afkomstig uit Rotterdam. Hij staat inmiddels de hervorming tegen, hoewel hij in het begin partij voor hen scheen te trekken. Wanneer men aan Farel voorstelt om Erasmus te ontmoeten, weigert hij, omdat hij een innerlijke afkeer voelt voor zo'n man die maar voor de helft voor de waarheid is. Dit maakt de oude humanist zo boos dat hij niet anders doet dan Farel zwartmaken bij iedereen die het maar horen wil: 'Ik heb nooit een leugenachtiger, driftiger, oproeriger mens gezien dan Farel; hij heeft een hart vol verwaandheid en een tong vol boosheid.' In Farel zien we een vastberadenheid, die één van de kenmerkende karaktertrekken van de Franse en Zwitserse Reformatie zal zijn.
Farels stellingen
Farel vraagt aan de raad van de stad - nadat de universiteit het hem heeft geweigerd - toestemming om dertien stellingen in het openbaar te verdedigen. Dit wordt toegestaan en vindt plaats op 3 maart 1524.
1.Christus heeft ons een volkomen levensregel voorgeschreven, waaraan niets mag worden toegevoegd en waarvan niets mag worden afgedaan.
2.Zijn voorschriften moeten worden opgevolgd.
3.Vasten en ceremoniën zijn joods en behoren niet bij de tijd van het Nieuwe Testament.
4.Lange gebeden zijn tegen de leer van Christus.
5.Het belangrijkste werk van een geestelijke is Gods Woord prediken.
6.De geboden van Christus zijn geen adviezen.
7.Wie niet het zuivere Evangelie aan zijn naaste voorhoudt, schaamt zich voor Christus.
8.Wie gelooft dat hij gerechtvaardigd wordt door zijn werken en eigen krachten, en niet door het geloof alleen, is door goddeloosheid verblind en maakt zichzelf tot een god.
9.God wil geen andere offers, dan geestelijke.
10.Gezonde mensen die geen prediker zijn, moeten een beroep uitoefenen.
11.Beeldendienst is afgoderij.
12.Gebruiken uit het jodendom ontleend, moeten worden verworpen.
13.We moeten ernaar streven alleen door Christus te worden verlicht, want door Hem alleen wordt alles geregeerd.
Duidelijk is dat Farel wil terugkeren naar de Heilige Schrift alleen en naar het geloof alleen.