Catechismus vraag 72 uitleg: Is dan het uiterlijk waterbad de afwassing der zonden zelve?
Auteur: ds. W. Pieters
De twee vragen & antwoorden die nu volgen, namelijk 72 en 73, ruimen een misverstand over de doop uit de weg.Vraag 72 luidt (in de oorspronkelijke Nederlandse vertaling):
Is dan dat uyterlicke waterbadt de afwassinghe der sonden selve?
Het woordje ‘dan’ heeft de betekenis van ‘dus’. Op grond van wat in antwoord 71 was gezegd, zou je de conclusie kunnen trekken dat het water van de doop, of dat het dopen met water op zich, onze zonden wegneemt. Wat stond er ook al weer in antwoord 71? ‘De Schrift noemt den Doop dat badt der wedergheboorte ende de af-wasschinge der sonden.’ Als de Heilige Schrift werkelijk de doop het bad ter wedergeboorte noemt en de afwassing van de zonden, dan is het begrijpelijk dat de vraag opkomt, waarover het nu gaat. Zou jij willen dat het water van de doop je zonden zou kunnen afwassen? Heb jij er veel belang bij dat je zonden worden afgewassen? Heb jij veel last van je zonden? Dan ben je een uitzondering. De meeste jongeren hebben namelijk geen verdriet over hun zonden. Natuurlijk hebben zij, net als iedereen, wel eens een gewetensovertuiging dat ze slecht doen; dan hebben ze er last van dat ze dit of dat hebben gedaan of juist niet gedaan. Maar is dat wat de Bijbel bedoelt met ‘een gebroken hart’? Wanneer wij oppervlakkig over onze zonden denken, zullen we ook oppervlakkig over de afwassing, de vergeving, ervan denken. Maar het gaat er om dat wij beseffen dat we tegen Gód hebben gezondigd. Pas dan is vergeving werkelijk nodig en de afwassing door Jezus’ bloed onmisbaar.
Maar goed, ik veronderstel nu dat jij werkelijk last hebt van je zonden; dat jij dus werkelijk belang hebt bij de afwassing van je zonden, en dat je dus op onderzoek bent uitgegaan hoe dat zou kunnen gebeuren. Wanneer je dan in antwoord 71 leest dat de Heilige Schrift, dat is God Zelf, de doop de afwassing van de zonden noemt, dan zou je op een verkeerd been gezet kunnen worden. Je zou namelijk kunnen denken, wat de roomse kerk al eeuwenlang leert en preekt, dat God er Zelf niet meer aan te pas hoeft te komen, omdat het doopwater genoeg is, en je alleen maar een priester nodig hebt, een mens dus. Dit is een vreselijke vergissing! Daar gaat de catechismus dan ook in antwoord 72 nader op in; waarover we het de volgende keer zullen hebben. In de vraag die nu aan de orde is, gaat het dus over het uiterlijke, het zichtbaar, het tastbare. Dit uiterlijke is wel van groot belang voor een sacrament, maar is niet genoeg. Het uiterlijke hoort er bij, want zonder uiterlijk teken, zonder iets zichtbaars, is er zelfs helemaal geen sacrament. Dat vertelt de catechismus in antwoord 66: ‘De sacramenten zijn heylighe SICHTBARE waerteeckenen.’ En Gods bedoeling met dat zichtbare is: ‘Opdat Hy ons door t’ghebruyck derselver de belofte des Evangelij dies te beter te verstaen gheve.’
Het zichtbare is dus niet belangrijk voor de inhoud van de doop, maar voor ons begrip van de doop. Het uiterlijke water bedoelt ons des te beter voor ogen te stellen en des te meer duidelijk te maken, wat God doet: Hij vergeeft ons onze zonden.
In de dagen dat de Heidelbergse Catechismus werd geschreven, dachten de meeste mensen in Europa dat het uiterlijke water bij de doop of de uiterlijke handeling van de doop het eigenlijke punt was. De roomse kerk, zo schreef ik al, leert dat ook aan haar volgelingen. Hoe is de kerk toch tot dat standpunt gekomen? In de eerste plaats moeten we erkennen dat de Bijbel er aanleiding toe geeft om zoveel van dat zichtbare te verwachten. Je zou het zo kunnen zeggen: iemand moet de Bijbel wel heel grondig bestuderen, en het licht van de Heilige Geest ontvangen, om toch te kunnen begrijpen dat het water op zich de zonden niet wegneemt. Dit is een belangrijk punt voor het lezen van heel de Bijbel: als oppervlakkige lezers vergissen wij ons o zo gemakkelijk, en lopen we bij het lezen van de Bijbel o zoveel gevaren om de eigenlijke bedoeling helemaal te missen. We hebben dan ook nodig dat Gods Heilige Geest ons geestelijk onderwijst.
Ik zal een voorbeeld geven. Gisteren ontving ik een e-mail met de vraag: is de wet voor een christen nog nodig? Wilt u dit met bijbelteksten onderbouwen? Wat blijkt? Dat je, om deze vraag goed te kunnen beantwoorden, de brede verbanden van de Heilige Schrift moet verstaan, en aan de vraagsteller inzicht moet zien te geven in de structuur van het genadeverbond, de verhouding Oude en Nieuwe Testament. Het is in dit geval, en in veel andere gevallen, zo ook ten aanzien van de doop, niet zo dat je met één of twee Schriftplaatsen kunt zeggen of bewijzen: zo is het… In de tweede plaats moeten we zeggen, dat het ons, mensen, eigen is – oppervlakkig en ongeestelijk als we zijn – om de diepe, de geestelijke inhoud van Gods openbaring niet te verstaan, en dus te blijven steken in, en genoegen te nemen met, de uiterlijke dingen. En zo is in de loop van de eeuwen kerkgeschiedenis onder het volk al meer de opvatting gegroeid, en ook door leiders verbreid, dat je alleen maar uiterlijk je hoefde te laten dopen, en dan was het in orde; dan werd je daardoor een kind van God. In de derde plaats komt er bij: het magische denken. Primitieve volken en onderontwikkelde mensen dachten / denken vaak magisch: namelijk door handelingen invloed uit te oefenen op de godheid, het onzichtbare. Dit magische denken was onder de volken in Europa, zowel de Griekse en Romeinse als Germaanse volken, wijdverbreid. Toen de christelijke leer deze primitieve mensen bereikte, werd het magische denken niet zo gemakkelijk uitgeroeid. Het zit er in Nederland na zoveel eeuwen nog... Wanneer dan ook de kerk uiterlijke handelingen en ceremoniën (onder welke sacramenten) gebruikt, moet er grondig onderwijs bij komen wil de eenvoudige bevolking die nog maar kortgeleden heidens was en magisch dacht, niet op een magische manier met de sacramenten omgaan.
Helaas is het in de christelijke kerk van West-Europa op dit punt, en niet alleen op dit ene, in de loop van de eeuwen grondig verkeerd gegaan. Daarom is het goed dat de Heidelbergse Catechismus in vraag 72 nadrukkelijk aan de orde stelt of dat uiterlijke bij de doop nu genoeg is. Hetzelfde geldt ook straks bij het avondmaal: is het eten van het brood nu genoeg, wordt het brood zelf het vlees van Christus?
Ik ga ervan uit dat bij de lezers van ‘De Catechisant’ geen magisch denken aanwezig is. Toch lopen ook wij gevaar om ons door het uiterlijke, de buitenkant, de schijn, te laten bedriegen. Dan krijg je vragen als: maar ben ik dan net zo slecht als die jongeren die elke zaterdagavond zich bezuipen, op seksueel terrein losbandig leven, en zich om God noch gebod bekommeren? Terwijl ik trouw naar de kerk ga, de catechismus leer, mijn ouders gehoorzaam, en God zoek…!
Ik zal de laatste zijn om te zeggen dat de buitenkant onbelangrijk is, net zo goed als ook het zichtbare water bij de doop niet onbelangrijk is. Maar er iets van te verwachten..., dat is jezelf voor de gek houden. Daarom: maak van het uiterlijke een goed gebruik, maar verwacht er niets van. Jouw en mijn verwachting moet én mag van de Heere, van vrije genade, en van de Heilige Geest, alleen zijn!
We hebben vorige keer over vraag 72 (Is dan dat uyterlicke waterbadt de afwassinghe der sonden selve?) nagedacht en kijken nu naar het antwoord dat (in de oorspronkelijke Nederlandse vertaling) luidt:
Neent; want alleen dat bloet Christi ende de heylighe Gheest reynight ons van alle onse sonden.
Twee ‘wasmiddelen’ zijn er voor de geestelijke reiniging: Jezus’ bloed en Jezus’ Geest. Alle andere wasmiddelen falen. Ze kunnen die vlek in je ziel er niet uit krijgen. Heb je al eens geprobeerd om je vuile ziel te reinigen? En waarom heb je dat dan geprobeerd? Was het omdat je je zonden zo zat, zo moe was? En? Is het je gelukt?
Wat voor vuil moet de zonde toch wel zijn dat je op geen andere manier ervan gereinigd kunt worden dan door de bloedstorting van Jezus Christus en door de inwoning van Zijn Heilige Geest? En anderzijds: wat een kracht bezit toch dat bloed van Gods Lam, dat dit zelfs de vuilste zonde, het hardnekkigste kwaad, weet te reinigen! En wat is blijkbaar ook de Geest van Christus machtig om verslaafden aan de zonde (welke zonde ook maar) ervan te kunnen losmaken!
Deze twee waarheden worden in de doop naar ons toe gebracht. Elke keer dat wij ons gezicht zien in de spiegel, zien we ons gedoopte voorhoofd. Daarop staat met onzichtbaar én onuitwisbaar schrift: mijn zonde is te erg om ooit te worden weggenomen dan door Christus’ bloed en Geest! En: Christus’ bloed en Geest zijn machtig om ook mijn allervuilste zonde volkomen weg te wassen! Versta jij die taal? Of denk je er nooit aan en verdiep jij je er ook niet in? Het is tot schade van jezelf, zowel voor de snel naderende eeuwigheid, alsook voor de tijd die je hier op aarde mag leven, om hieraan nonchalant voorbij te gaan. Dat moet je dus niet doen. In deze les van de catechismus gaan we er wat verder op in. Het gaat over het zo bekende onderwerp ‘zonde’. En het niet minder bekende onderwerp ‘vergeving’. Of kan ik de zin beter net andersom formuleren? “Het gaat over het zo ONbekende onderwerp ‘zonde’. En het niet minder ONbekende onderwerp ‘vergeving’.”
Natuurlijk is ‘zonde’ een bekend woord en iedereen weet er iets bij te denken. Maar roept het bij ons ook de juiste gedachte op? De Bijbel noemt dát zonde wat tegen Gods wet ingaat. Als jij niet weet wat God gebiedt, kun je ook niet weten wat zonde is. En als je niet weet wat zonde is, kun je ook de vergeving van zonden niet verlangen, en kun je het werk van Christus tot vergeving van je zonden nooit waarderen. Het is dan ook van groot belang dat wij een geestelijk besef van onze zonde hebben. Ik zeg ‘een gééstelijk besef’, omdat we namelijk onderscheid moeten maken tussen een algemeen zondebesef en een geestelijk zondebesef. Dat laatste alleen doet ons eerlijk verlangen naar de vergeving van al onze zonden, en doet ons ook deze vergeving recht waarderen. Een algemeen zondebesef heeft iedereen wel, de één in meerdere mate, de ander in mindere mate, maar dat alleen brengt ons nooit tot Christus. Ik bedoel hiermee: wanneer iemand een algemene zondekennis heeft, wil hij wel graag over Jezus Christus horen, ook meent hij dat hij in Jezus Christus wil geloven, ja, misschien denkt hij wel dat hij echt gelooft en dus vergeving van zonden heeft, maar het is niet het werk van de Heilige Geest. Alleen een geestelijk zondebesef, en geestelijke zondekennis brengt ons op een geestelijke manier bij Christus; en dit werk van de Heilige Geest loopt uit op een God-welgevallig verlangen naar Christus en op een God-welgevallig geloof in Zijn Zoon Jezus Christus.
Wat is nu het verschil tussen een algemene zondekennis en een geestelijke zondekennis? Het geheim ligt in het woord ‘liefde’. Wanneer je een algemene zondekennis hebt, een besef dat je tegen Gods wet hebt overtreden, dan vind je dat misschien wel erg, maar het smart niet aan je hart. Anders gezegd: je hebt er wel last van, maar geen verdriet over. Je vindt het erg, omdat er straf op staat, maar niet omdat je God verdriet hebt gedaan. Kijk het maar eens na in je eigen leven. Ook jóuw geweten zal jou wel eens aanklagen. Wat doe je dan? Probeer dan je geweten op de een of andere manier gerust te stellen, eventueel zelfs met een beroep op Gods beloften en barmhartigheid? Of ben je zo eerlijk voor je zelf geworden, dat je hier niet goedkoop van af wilt, maar dat je liever gebukt gaat onder een aanklagend geweten, dan je zelf bedriegen? En vind je daarom zo erg, omdat je God hebt gekrenkt?!
In dit verband is het van groot belang dat wij God werkelijk kennen. Zonder kennis van Wie God is, zal zondebesef altijd oppervlakkig zijn, en nooit geestelijk. Een tweede kenmerk van geestelijk zondebesef is: je haat meer de zonde dan de straf; en je hebt de straf liever dan de zonde. Herken je dit? Of frons je nu je wenkbrauwen? Het tweede waar het in antwoord 72 over gaat, is de afwassing of reiniging van onze zonde. Een geestelijk zondebesef doet verlangen naar geestelijke afwassing of reiniging. Het wordt zo’n belangrijk punt in je leven dat alles in het niets verzinkt en verbleekt, vergeleken bij dat ene allerbelangrijkste: de vergeving van zonden! Als je daarover eens eerlijk nadenkt voor je zelf, kun je dan ook tegen de Heere zeggen: “Ik zou liever alles missen dan vergeving van mijn zonden missen!”? Of moet je eerlijk zeggen dat 101 dingen van deze aarde belangrijker zijn dan vergeving, afwassing of reiniging van je zonden? Als de Heere het gaat doen: het bloed van Jezus Christus toepassen aan je hart, dan is een belangrijk kenmerk van dit grote godswonder: je vindt het niet gewoon. Je kunt je mateloos en sprakeloos verwonderen en verheugen als je erover nadenkt: mijn zonden zijn echt vergeven; er staat niets meer tussen God en mijn ziel; ik heb vrede met God; Hij is mijn lieve Vader!!!
Het tweede dat antwoord 72 noemt, is het werk van de Heilige Geest. De reiniging door het bloed van Christus noemen wij wel rechtvaardiging; de reiniging door de Geest van Christus noemen wij heiliging. Rechtvaardiging is een uitspraak van God als Rechter; heiliging is een werk van God als Vader. Rechtvaardiging gebeurt op één moment; heiliging duurt heel je leven lang. Als de Heilige Geest in je hart komt om je te reinigen van je zonden, wekt Hij in de eerste plaats een innerlijke afkeer, afschuw, haat tegen al je zonden, ook de meest aangename zonde. Of niet? In de tweede plaats leert Hij je metterdaad de zonde laten. En liefde maakt vindingrijk. Je wilt je nooit meer verschuilen achter een excuus, maar je zet alles op alles, en je spant je tot het uiterste in, om kuis, heilig, eerlijk, ootmoedig, bijbels te leven, als een echte christen. Of niet? Het lijkt er op, dat heiliging een werk van ons is. Maar dat is slechts schijn. Uiteindelijk is het een werk van de Heilige Geest; alleen…, Hij schakelt ons er voor de volle 100% bij in. De Heilige Geest geeft haat, en het is ook de Heilige Geest Die kracht geeft om in het strijdperk van het leven tegen de wereld, de duivel en zijn hele rijk te strijden en om vervolgens als overwinnaar uit het strijdperk te komen, door Hem, Die het tegen Zijn discipelen zei (Johannes 16 vers 33):
In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar heb goede moed, Ik heb de wereld overwonnen.