De Catechismus van Genève vraag en antwoord 333 t/m 339
Auteur: ds. W. Pieters
De kinderdoop
Vr. 333 Als dit vereist wordt voor een wettig gebruik van de Doop, hoe komt het dat wij kinderen dopen. Antw : Het is niet noodzakelijk dat geloof en boetvaardigheid altijd aan de Doop voorafgaan, maar zij worden alleen bij hen vereist, die door hun leeftijd reeds voor beide vatbaar zijn. Het zal dus genoeg zijn, als de kinderen, nadat zij opgegroeid zijn, de kracht van hun Doop tonen.
Vr. 334 Zoudt ge ook met redenen kunnen aantonen, dat er in deze zaak niets ongerijmds is? Antw : Zeker, als mij toegegeven wordt, dat de Heere niets ingesteld heeft, dat met de rede niet in overeenstemming is. Want daar Mozes en al de Profeten leren dat de besnijdenis een teken van boetvaardigheid geweest is, zal ook het sacrament van het geloof, met Paulus als getuige, dat zijn; wij zullen toch zien dat hij de kinderen daarvan niet uitgesloten heeft.
Vr. 335 Maar moeten zij dan niet om dezelfde reden, die bij de besnijdenis van kracht geweest is, nu tot de Doop toegelaten worden? Antw : Geheel om dezelfde reden; omdat de beloften, die God oudtijds aan het Israëlitische volk gegeven had, nu over de gehele wereld bekend gemaakt zijn.
Vr. 336 Maar leidt ge daaruit nu af, dat het teken ook gebruikt moet worden? Antw : Wie alles van beide zijden goed overweegt, zal bemerken dat dit eruit volgt. Want Christus heeft ons van die genade, die Hij Israël tevoren had toegebracht, niet naar deze regel deelgenoten gemaakt, dat ze of jegens ons duisterder zou zijn, of voor een zeker deel verminderd. Veeleer heeft Hij ze over ons en helderder, èn overvloediger uitgestort.
Vr. 337 Meent gij dan, dat, als de kinderen van de Doop geweerd worden, daarom iets van de genade van God afgaat, zodat gezegd kan worden dat ze door de komst van Christus verminderd is? Antw : Dat is toch heel duidelijk. Want als het teken weggenomen wordt, dat tot betuiging van Gods barmhartigheid en tot bevestiging van de beloften zeer veel bijdraagt, zou er ons een uitnemende vertroosting ontbreken, waarvan de ouden het genot hadden.
Vr. 338 Gij denkt er dus zó over: Daar God onder het Oude Testament, om Zich een Vader van de kleinen te betonen, gewild heeft dat de belofte van het heil in hun lichamen ingegrift was met een zichtbaar teken, zou het ongepast zijn als de gelovigen minder verzekering zouden hebben vanaf de komst van Christus, terwijl èn dezelfde belofte heden voor ons bestemd is als oudtijds voor de vaderen, èn God ons een duidelijker blijk van Zijn goedheid verschaft heeft in Christus. Antw. : Dat is mijn gevoelen. Daar het bovendien genoeg vaststaat dat de kracht en het wezen (om zo te zeggen) van de Doop de kinderen gemeen is, zou hun een duidelijk onrecht worden aangedaan, als hun het teken geweigerd werd, dat minder is dan de waarheid (werkelijkheid).
Vr. 339 Op welke grond moeten de kinderen dus gedoopt worden? Antw : Opdat betuigd worde, dat zij erfgenamen zijn van de zegen aan de kinderen der gelovigen beloofd; om daardoor, nadat zij de waarheid van hun Doop hebben leren kennen, nadat zij opgegroeid zijn, de vrucht daarvan te verkrijgen, en voort te brengen