Des HEEREN Lof, Willem Farel (4)
Auteur: ds. W. Pieters
Een oploop op straat
Op een zeker moment komt Farel een bedelmonnik tegen die hem in een naburige plaats heeft beschuldigd een oproerkraaier te zijn: "Het is de duivel die spreekt uit de mond van die nieuwlichter, en allen die naar hem horen, zullen kinderen der hel worden." Farel klampt hem aan en roept hem ter verantwoording. De monnik moet bewijzen wat hij in het openbaar heeft beweerd, want, zegt Farel, Ik wil sterven, als ik het arme volk, gekocht door het dierbaar bloed van onze Heere Jezus, verkeerd heb onderwezen. De monnik antwoordt: "Ik heb horen zeggen dat u een ketter bent en het volk verleidt." Farel zegt: Het is niet voldoende om het van horen-zeggen te hebben. Bewijs het dat ik een leugenleer preek; want ik sta klaar om te handhaven alles wat ik heb gepreekt, tot de vuurdood toe. De monnik kan niets bewijzen, wordt boos en zegt dat hij daarover niet op straat wil discussiëren. Maar Farel laat zich niet afschepen en wijst erop dat Gods eer in het geding is, en dat deze eer van God ons boven alles dierbaar moet zijn. Ook zegt hij dat het een kwestie is van waarheid of leugen, en dat het arme volk lang genoeg van Gods Woord is afgewend; ja, dat zij in plaats van herders wolven hebben gehad, en in plaats van met het Evangelie verzadigd te worden, zijn ze gevoed met dromerijen en bedriegerijen van mensen.
Op een zeker moment komt Willem Farel de monnik tegen die hem heeft beschuldigd een oproerkraaier te zijn. Er ontstaat een flinke discussie. Terwijl de beide mannen heftig staan te praten, vormt zich een oploop. Farel roept de omstanders tot getuigen. Maar dan worden beiden opgepakt en ingesloten in het kasteel van Aigle. Wanneer ze moeten voorkomen voor de rechter, valt de monnik op zijn knieën en vraagt vergiffenis. Natuurlijk vergeeft Farel het hem, maar hij wil wel een openbaar dispuut. De rechter oordeelt dat Farel volgende dag zal preken, en dat de monnik dan aanwezig zal zijn. Hij moet daar zijn mening openlijk uitspreken. Helaas komt de vrijgelaten monnik niet opdagen... Dit is de kerkhervorming echter zeer bevorderlijk!
Berner godsdienstgesprek
Farel is, op uitnodiging van de Raad van de stad Bern, nauw betrokken bij een godsdienstgesprek dat van 6 tot 26 januari 1528 daar wordt gehouden. Vanaf dit openbare gesprek met vertegenwoordigers van de roomse kerk, stelt Bern niet alleen zelf zich onvoorwaardelijk aan de kant van de ‘Nije Leer’, maar acht de Raad zich ook verantwoordelijk om de hervorming in heel zijn grondgebied door te voeren. Hierdoor kan Farel zich meer dan ooit tevoren toeleggen op de hervorming. Dit van bovenaf opleggen van de hervorming van het kerkelijke leven stuit echter op geen geringe weerstand bij de bevolking. Gewapende burgers trekken door de straten, waarbij het zelfs meer dan eens tot bloedvergieten komt. Een middel dat de roomse bevolking in Aigle te baat neemt, is de kerkklokken luiden tijdens Farels preek - met de bedoeling dat zijn preek onverstaanbaar wordt. Maar God begaaft Zijn knecht met zó’n ‘donderstem’, dat hij boven het gelui van de kerkklokken uit het Evangelie mag laten horen. Dit gebeurt ook later nog heel wat keren in verscheidene plaatsen, waar hij al rondtrekkend het Woord van verlossing door Jezus’ bloed alleen, predikt.
Naar Lausanne
Omdat Farel min of meer heel het grondgebied van de machtige stad Bern moet bearbeiden, blijft hij niet in Aigle. De taak gaat zijn krachten bijna te boven. Er is ook zoveel mis in de kerk van zijn dagen - onvoorstelbaar! Alles moet worden afgebroken wat niet is volgens Gods Woord om vervolgens een heel nieuwe kerkvorm op te zetten. En niet iedereen die hem behulpzaam zegt te zijn, is onberispelijk van gedrag, zodat Farels helpers de hervorming nog wel eens van de wal in sloot helpen, helaas!
Een voorbeeld is een helper, die Zwingli hem had aanbevolen:
B. is te veel aan het luie kloosterleven gewend: hij kan de overvloed en het gemak waaraan hij als monnik gewend was, niet vergeten. Om die reden is hij niet bestand tegen de ontberingen en het moeilijke werk van de Evangeliedienaar. Ook is het verkeerd van hem dat hij in harde woorden uitbarst, wanneer men hem niet met welwillendheid aanhoort en hem niet meer het vroegere vertrouwen schenkt.
Van Aigle gaat Farel naar Murten; later - het is inmiddels oktober 1529 - naar Lausanne; naar Neuchâtel en zelfs naar Genève. Deze steden liggen in gebieden waar Bern geen volstrekte heerschappij heeft en dus is Farel afhankelijk van de goodwill van de burgers. In Murten verklaart de meerderheid zich voor het ‘oude geloof’, dus de roomse godsdienst; daarom is Farel genoodzaakt te vertrekken. In Lausanne weet de stedelijke overheid niet wat ze moet doen. Aan de ene kant is maar al te goed bekend hoeveel klachten er onder de burgerij leven over de vreselijke leefwijze van priesters en monniken in de stad. Aan de andere kant brengt een Bijbelse hervorming, in het voetspoor van Willem Farel, zo’n strenge levenswandel met zich mee, dat de meesten daar ook voor terugschrikken. Verder is Lausanne een bedevaartsoord. Wanneer de stad de kant van de hervorming kiest, zal ze veel inkomsten van bedevaartgangers missen...! Uiteindelijk krijgt Farel dan ook geen toestemming om in kerken te prediken; alleen in particuliere woningen. Ook de bisschop spant zich erg in om Farel tot vertrekken te dwingen. Wanneer hem dat lukt, ontvangt hij van de paus een warme brief met lof dat hij zijn gemeente voor dwaalleraren als Farel heeft bewaard... Dit alles belet de ijverige knecht van Jezus Christus echter niet om overal het Woord te prediken. Mag het niet in kerken, dan op pleinen en straten en in velden of op berghellingen. Velen komen uit nieuwsgierigheid die vreemde Franse prediker met de rode baard horen. Op weg er naar toe maken ze veel plezier, maar als ze - zoals met velen gebeurt - door een prediking van deze ernstige gezant in het hart worden geraakt, keren ze heel anders terug. Zo lichtvaardig als ze kwamen, zo ernstig gaan ze weg. Op deze manier wordt het Woord haast ongemerkt her en der verspreid. Op 22 januari 1530 ontvangt Farel de opdracht van de heren van Bern om alles in het werk te stellen om de kerkhervorming voort te zetten, waar het maar mogelijk is. Doorgaans wordt de onvermoeide prediker op zijn tochten dan ook vergezeld van een gerechtsdienaar van de stad Bern om aan allen duidelijk te maken dat Farel geen vagebond of zo is en geen ketter, maar in opdracht en met goedkeuring van de burgemeesters en de raad van het machtige Bern de vervallen kerk reformeert.