Uit de brieven van D.J.Crag (16)
Auteur: ds. W. Pieters
Uit een brief van ds. D.J. Crag
Ik heb niet alleen een lege dag gehad, maar ook een bezwaarde dag. En dat drukte mij neer. Het was een dag van onderzoekingen des harten: hoe staat het nu met mij te midden van alle wederwaardigheden? Het meest wel ten aanzien van mijn verhouding tot de gemeente. Het woog mij als lood. Toch hoef ik voor niemand mijn ogen neer te slaan. Al zouden alle mensen weten dat die zo ernstige dominee metterdaad een groot zondaar is geweest en nog steeds echt niet beter is, dan mogen ze ook weten dat ik eeuwig zal zingen van Gods vrije genade alleen, van soevereine genade in Christus alleen, van eenzijdige genade des Heiligen Geestes alleen. Daarom is mijn bezwaardheid langzamerhand toch enigszins weggegaan. En ik heb er mij zeer in verblijd. Hoe kan dat toch?
Maar omdat ik vandaag niets geestelijks heb gelezen, had ik onder het preken niet de nodige veerkracht om echt opgetogen te zijn. Het hoeft ook niet, want het is tussen God en mij desondanks toch goed, omdat God leeft en omdat Hij in Zijn voorzienige leiding alles feilloos goed bestuurt. Dat hoef ik niet altijd te zien. Als ik het maar mag geloven.
Ik was er ontroerd van en diep erdoor getroffen om te horen en te lezen dat u zo voor mij in mijn zwakheid bidt. Ik weet dat het enerzijds gevaarlijk is om op uw gebed de nadruk te leggen, omdat ik dan zo ongemerkt de eer van God vandaan haal en aan een bidder, een zondig mens geef. Ik weet anderzijds echter ook dat de Heere Zelf in Zijn Woord grote eer aan het gebed geeft. En de bidder kan er in dit geval uiteindelijk toch niets mee worden, omdat u wel weet dat uw gebed niets waard is, voor zover het van u is; en voor zover het wel goed is en voor mij nuttig, is het toch van God afkomstig en door Hem in uw hart gelegd. Daarom krijgt uiteindelijk Hij alleen, ook van uw gebeden en Zijn verhoringen daarvan, de eer.
Uw blijdschap is mijn blijdschap. Dat was in mijn hart toen ik vanmiddag las over Gods verrassing aan u uit Psalm 111. O, wat was mij dat een vreugde! En wat is het opnieuw toch weer duidelijk bewezen dat de weg der middelen de weg des HEEREN is; dat studie en onderzoek door God gezegend worden. Wij kunnen niet dan tot grote schade voor ons geestelijk leven de studie en het onderzoek van Gods Woord nalaten.
En als je begint met onachtzaamheid, nonchalance en slordigheid daarin, word je al maar leger en geestelozer en dus ga je nog minder in het Woord lezen en dus word je daardoor nog ellendiger.
O, wat is het toch heerlijk om van u steeds opnieuw te horen hoe verlangend u bent tot de studie van Gods Woord en het onderwijs van Gods knechten en dat u daar zoveel tijd voor mag ontvangen van de Heere. Wat is het een heerlijke vreugde om te bemerken hoeveel u ook verstandelijk begrijpt en inziet. En wat verheugt het mij bovenal dat u mag vertellen hoe de Heere u bevindelijk veel wilde leren en u een vastere gang heeft doen gaan dan vroeger, ondanks het missen van gevoelige liefde en genot en verrukking - al denkt u nu bij het lezen van deze zin `als het maar echt waar is'! En wat mij daarbij verwondert, is dit: u wordt ervoor bewaard om er iets mee te worden. God bewaart u! U krijgt zoveel van de Heere, als ik het met anderen vergelijk, maar u kunt er niet de hoogte mee in, omdat de HEERE uit genade u laag bij de grond houdt, u afhankelijk en onbeduidend in eigen oog doet zijn.
Ik las vanavond de wijze raad van F.: `Van elke vierentwintig uur moeten we er zeven aan slaap, één aan eten, dertien aan ons werk en drie aan de dienst des Heeren besteden.'
Op catechisatie heb ik heel wat mogen uitleggen naar aanleiding van de teksten die ze hadden geleerd en de vragen die ze moesten maken, en er was grote aandacht bij het luisteren. Het ging over onze krachteloosheid en Gods almacht; over Zijn genade om Zich te laten vinden door hen die Hem zoeken, en over de bekering van Manasse.
Pas hoorde ik over een preek van ds. V. over Hooglied 4 vers 9, dat hij opmerkte dat hij bij de voorbereiding van deze tekst het gevoel kreeg nog nooit het Evangelie te hebben gepreekt. Zoveel zat erin. En de tekst is ook bijzonder rijk en diep:
"Gij hebt Mij het hart genomen, Mijn zuster, o bruid; gij hebt Mij het hart genomen met één van uw ogen, met één keten van uw hals."
Hier spreekt niet de bruid over het nemen van haar hart door de Bruidegom, maar hier zegt de hemelse Bruidegom, Die toch rijk was in de volkomen en allerinnigste gemeenschap Zijns Vaders(!), dat Zijn bruidskerk Zijn hart heeft veroverd ...
"Dat ik U liefheb... zeggen mijn tranen
zegt mijn verlangen en stuk gescheurd hart;
kon 'k door wenen m' een weg tot U banen,
'k was sedert lang aan het eind van mijn smart.
God mijner ziele, 'k heb beter vertrouwen,
sterkere toren en vastere rots:
't is niet `mijn liefde', waarop ik moet bouwen;
Gode zij dank! 't is de liefde mijns Gods!"
En zo is het. Ik wens het u in deze dagen van opgetogenheid en vreugde ook in het bijzonder toe. Niet onze liefde jegens Hem houdt het vol, maar Zijn liefde jegens ons! En daar hebben we direct ook de bron van onze liefde jegens Hem: door Zijn liefde opnieuw uit te storten in ons hart, doet Hij onze liefdevlam opnieuw ontbranden en zorgt Hij zo bij Zichzelf vandaan voor nieuwe toevoer van Goddelijke brandstof, zodat ons hart in liefdegloed opnieuw mag blaken. O, wat een aangename gevoelens mogen er momenteel in mijn hart leven! Ik ben zo verwonderd!
Ik kreeg gaande weg de middag meer zin om u te schrijven. Niet dat ik iets nieuws heb, maar omdat het van binnen steeds meer opklaarde en omdat mijn hart een vrolijkheid kende, onder het laatste stukje van de meditatie, die ik graag met u wil delen. Wat was dat dan? De verwondering over de onbegrijpelijk grote Gave van God. Nooit zullen we dit overbekende Evangelie naar waarde kunnen vertolken, nooit de God van die genade kunnen roemen. Dat was ook in de meditaties van mijn vriend Ph. zo. O, vriend, zullen we de Naam des Heeren niet roemen, omdat Hij heeft omgezien naar een dode hond als ik ben? Echt, ik heb deze hele week, waarin God goed voor mij is geweest en zeer zorgzaam en verrassend voor mij heeft gezorgd, toch ervaren hoe de dood in mij is. Er hoeft geen zonde in mijn hart te zijn, om de dood erin te voelen woelen. Ik heb geen geestelijk beginsel in mij. Het ligt door Gods Geest geplant wel in mijn hart, maar ik heb er geen beschikking over.
Ik eindig met te zeggen: God is goed voor mij en ik heb groot genoegen om mij te vermaken in Hem; om te zeggen, zoals de bruid uit het Hooglied schrijft:
"Als een appelboom onder de bomen des wouds, zo is mijn Liefste onder de zonen; ik heb grote lust in Zijn schaduw, en zit er onder, en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet. Hij voert mij in het wijnhuis, en de liefde is Zijn banier over mij."