Catechismus vraag 16 uitleg: Waarom moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mens zijn?
Auteur: ds. W. Pieters
'Waarom...?' Zo vragen kinderen vaak. `Waarom mag dit niet en waarom moet dat zo?' Soms zijn die vragen zinloos, vaak ook niet goed te beantwoorden. Maar in het nadenken over de Middelaar tussen God en mensen, vraagt onze Heidelbergse Catechismus ook naar het waarom achter de dingen. En dit is geen zinloze nieuwsgierigheid, maar het is een heilige begeerte om de kern van het heilig Evangelie der genade Gods te mogen verstaan. We gaan iets ontdekken van de diepte der verzoening. Het is goed om meer te willen weten van Wie God is in Zijn heilig Recht! Daarom stelt de Catechismus in zondag 6 vraag en antwoord 16 het volgende aan de orde:
Vraag: Waarom moet Hij een waarachtig (a) en een rechtvaardig (b) Mens zijn?
Antwoord: Omdat de rechtvaardigheid Gods eiste dat de menselijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde betaalde; (a)
en omdat een mens die zelf een zondaar is, niet voor anderen kon betalen. (b)
Er worden twee dingen gevraagd en dus worden er ook twee dingen geantwoord. Het eerste dat wordt gevraagd is: waarom moet onze Middelaar en Verlosser een waarachtig Mens zijn, een echt Mens dus. En het tweede, wat we de volgende keer Deo volente zien, waarom Hij een rechtvaardig Mens, een zondeloos Mens dus moest zijn.
De Heidelbergse Catechismus zegt, dat de menselijke natuur van onze Middelaar te maken heeft met Gods rechtvaardigheid. De rechtvaardigheid Gods vordert of eist, dat de Verlosser waarachtig Mens zou zijn. Er staat: Gods rechtvaardigheid eiste, dat de menselijke natuur betaalde voor de zonde, omdat de menselijke natuur ook de zonde heeft gedaan. En dat is ook wel duidelijk, aangezien God rechtvaardig is! Wat betekent dat? Het houdt dit in: wanneer God gehoorzaamheid eist aan Zijn Wet dan moet die gehoorzaamheid ook worden opgebracht; en wanneer Hij dreigt met de straf van de dood op de zonde, dan moet die straf ook komen en de zonde worden tenietgedaan. Dat komt duidelijk uit in twee heerlijk-ernstige verzen vanuit de brieven van Paulus. In de eerste plaats Galaten 4 vers 4, waar staat: “Toen de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de Wet.
Paulus verbindt twee dingen: ageworden uit een vrouw, dus het Mens worden van Gods Zoon én bgeworden onder de Wet, dus dat de eisen op Hem terecht kwamen. En dit wordt een echt-blijde Boodschap voor zulk een jongere die gevoelt onder de Wet te zijn. Als je dit niet ervaart, kun je niet werkelijk verblijd en verwonderd zijn over de zending van Gods Zoon. Maar als jij steeds weer de eisen van Gods heilige Wet in je ziel gevoelt en als je steeds weer hebt gefaald om aan Gods geboden te voldoen en als je daarbij dan geen rust hebt en jezelf niet tevreden kunt stellen, dàn wordt het een heerlijk Evangelie: God heeft Zijn eniggeboren Zoon Mens doen worden, uit een zondige vrouw en Hij heeft Hem onder de heilige Wet doen buigen... Zo kan Hij mijn plaats innemen en herstellen, wat ik heb vernield! O welk een wonder! We zien dus duidelijk, dat de Middelaar Mens moest worden om zo onder Gods Wet te kunnen komen. Als Hij geen Mens was geworden, net als wij, zou de Wet voor Hem niet hebben gegolden. Nu gold óók voor Christus de Wet van Adam, die door Adam en ons volkomen verbroken is. En waarom moest Christus onder de Wet komen? Om als Mens de Wet te kunnen gehoorzamen. Waarom moest Hij dan Gods Wet gehoorzamen? Om onze Plaatsvervanger te zijn, want wíj moeten die heilige Wet gehoorzamen. En al lukt het ons absoluut niet, desalniettemin blijft God terecht eisen, dat Zijn Wet gehoorzaamd wordt. Welnu, dàt heeft Christus op Zich genomen en dáárom is Hij Mens geworden, ónder de Wet gekomen om onze Borg te worden.
De Catechismus gaat in antwoord 16 vooral in op het andere deel van Christus' gehoorzaamheid. Hij heeft namelijk de Wet van Zijn Vader gehoorzaamd niet alleen, wat betreft de rechtvaardige eisen; maar ook, wat betreft de vreselijke straf. En welke straf dreigde de Wet? De dood. En zo zou de zonde teniet worden gemaakt. Lees maar mee in Romeinen 8 vers 3: 'Hetgeen voor de Wet onmogelijk was, omdat zij door het vlees [=de zondige menselijke natuur] krachteloos was, heeft God Zijn Zoon zendende in gelijkheid van het zondige vlees (en dat voor de zonde), de zonde veroordeeld in het vlees.' Paulus zegt dus: Christus is in ons zondige bestaan ingedaald, Hij is Mens geworden, om de zonde te veroordelen in het vlees, in Zijn menselijke natuur. Christus heeft dáárom eerst de menselijke natuur moeten aannemen, Mens moeten worden. Anders kon hij nooit in Zijn Eigen vlees de zonde veroordelen.
Wat kun jij ervan leren, dat Christus jouw menselijke natuur heeft moeten en willen aannemen?
- In de eerste plaats, dat God nooit afstand doet van Zijn recht op jouw leven. Hij handhaaft al Zijn eisen volkomen.
- In de tweede plaats, dat deze strenge eisen en rechtvaardige dreigingen der eeuwige verdoemenis door jou ernstig genomen moeten worden; jij moet het daarmee eens worden.
- In de derde plaats, dat jij de prediking van de verzoening niet gewoon of vanzelfsprekend zult vinden, maar de Mens Jezus Christus zien schitteren in Zijn volkomen Borgtocht, voor jou...
- In de vierde plaats, dat er voor jou geen reden is tot wanhoop, nu er voor jouw zondeschuld een Verlosser beschikbaar is, Die machtig is en gewillig om de eisen van Gods Wet en de straffen vanwege jouw zonde op Zich te nemen.
- In de vijfde plaats, dat jij tot eer van God vrijmoedig toevlucht mag nemen tot Christus en tot de wetsgehoorzaamheid in Hem.
Vraag en antwoord 16 stelt dus de noodzaak aan de orde van de vleeswording van Gods Zoon. Johannes jubelt erover in zijn Evangelie, hoofdstuk 1 vers 14 en wij lezen de verwondering, de blijdschap:
“En het Woord is vlees geworden
en Het heeft onder ons gewoond.”
Wat een heerlijk wonder, dat zulk een heilige Persoon onder ons wilde wonen, één met ons wilde worden, onze natuur wilde aannemen, zodat Hij onze Goël, onze Loskoper zou zijn. Dit betekent, dat de rechtvaardigheid van God volkomen is voldaan. Niets staat wat dat betreft onze zaligheid meer in de weg. Wie Hem nederig valt te voet, zal van Hem Zijn wegen leren. Wie zich uitlevert aan Hem, wordt behouden.
Onze Middelaar moest Mens worden. Hij was reeds van eeuwigheid de Zoon van God, maar dat was niet genoeg om onze Zaligmaker te kunnen zijn; Hij moest ook de Zoon van Maria worden. Anders gezegd: Hij moest waarlijk Mens worden. Dat hebben we in de vorige Catechisant overdacht, aan de hand van vraag en antwoord 16, eerste deel. Nu gaat het over het tweede deel. In vraag en antwoord 16 staat:
Vraag: Waarom moet Hij een waarachtig (a) en een rechtvaardig (b) Mens zijn?
Antwoord: Omdat de rechtvaardigheid Gods eiste dat de menselijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde betaalde; (a)
en omdat een mens die zelf een zondaar is, niet voor anderen kon betalen. (b)
Het gaat nu over de omschrijving, dat onze Middelaar een rechtvaardig Mens moet zijn. Het woord `rechtvaardig' betekent: eerlijk, oprecht, zondeloos. Een Mens dus, Die precies overeen komt met Gods wil en Wet. Wanneer we om ons heen zien, bemerken we vele mensen, die zeer onrechtvaardig zijn en zich ook zo gedragen. Toch schijnen er ook nog eerlijke en oprechte lieden te wezen, die zich best wel nauwkeurig houden aan Gods Wet. Zijn zij rechtvaardig? Ja en nee. Wij kunnen op twee manieren rechtvaardig zijn: a) voor de mensen en b) voor God. Voor de mensen zijn we rechtvaardig, wanneer we in woorden en daden ons houden aan Gods Wet. En wanneer we dit ook nog 's eerlijk menen en niet huichelachtig daarin zijn, mogen we een voorbeeld heten. Namelijk voor de praktijk van het leven. Zo zie je soms onkerkelijke, puur-wereldse mensen, die zo eerlijk, goed en netjes leven, dat ze een voorbeeld zijn voor anderen, zelfs voor veel kerkmensen... Maar om rechtvaardig te zijn voor Gòd, is er wat meer nodig. Dan hebben we een rein en rechtvaardig hàrt nodig. En nu hoef ik, denk ik, daarover niet uit te weiden, want wij zijn vanuit het Woord van God - en moge het zijn ook vanuit persoonlijke geloofsbeleving- ervan overtuigd, dat er geen mens zó rechtvaardig is, dat hij niet zondigt (Prediker 7 vers 20). Ik noem twee teksten uit het Nieuwe Testament. In de eerste plaats Marcus 7 vers 21-23, waar Jezus Zelf zegt:
"Van binnen uit het hart der mensen komen voort kwade gedachten, hoererijen, doodslagen, dieverijen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hovaardij, onverstand. Al deze boze dingen komen voort van binnen en ontreinigen de mens."
En als tweede, wat Paulus in Romeinen 3 vers 10 schrijft:
"Er is niemand rechtvaardig, ook niet één."
Zal nu onze Middelaar rechtvaardig, heilig, zondeloos Mens zijn - niet alleen in het oog van mensen, maar ook en vooral in het oog van de heilige en alwetende God -, dan moet Hij niet van beneden komen, niet uit de aarde, niet uit ons mensen. Dan moet Hij wonderlijk zijn, een bijzondere schepping Gods. En dat is Hij ook. De Schrift getuigt ons in Lukas 1 vers 31-35 van Zijn ontvangenis in het lichaam van de gelukzalige maagd Maria; en de engel, die dit aan haar vertelt, zegt dan in vers 35: "De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden." In deze weken van Advent is het goed om de maagdelijke geboorte van onze Middelaar te overpeinzen. Het geheim doorgronden wij niet, maar dat er een heel groot wonder van God geschied is, komt wel duidelijk uit. En dat was noodzakelijk, omdat Hij werkelijk rechtvaardig moest zijn.
Nu gaat de Heidelbergse Catechismus ons iets duidelijk maken, waarom het toch zo nodig was, dat onze Middelaar zondeloos was. Waarom mocht Hij niet gewoon mens zijn, zoals wij, met zonden beladen? Misschien vind jij dit een bijna godslasterlijke gedachte. Toch stelt de Catechismus het aan de orde. En zij zegt dan: een mens die zelf zondaar is, kan niet voor anderen betalen. De Catechismus gaat er verder niet op in, waarom dat zo is, want ze veronderstelt, dat wij dat direct begrijpen. Ze veronderstelt, dat wij allemaal zullen zeggen: natuurlijk, dat is duidelijk! Als we even veronderstellen, dat een `middelaar' die zondig mens was, in onze plaats voor God zou komen staan, dan tekent Mattheüs 18 ons zo'n `middelaar'. Iemand die 10.000 talenten schuld heeft bij God én ... geen cent om te betalen. Dan zou deze zogenaamde middelaar eerst voor zichzelf moeten betalen. En had hij voor zichzelf betaald, dàn zou hij nog eens voor ons moeten betalen. Welnu, dat is geheel en al onmogelijk. Daar komt bij: de heilige Persoon van God de Zoon kon Zich niet met een zòndige menselijke natuur verenigen. Daarom was het ten hoogste noodzakelijk, dat onze Middelaar, Die waarachtig God was, ook rechtvaardig Mens werd. Daarom schrijft de apostel Paulus in Hebreeën 7 vers 26:
"Want zo'n Hogepriester betaamt ons [= past precies bij ons, hebben wij nodig]: heilig, onnozel [= onzondig], onbesmet, afgescheiden van de zondaren ..."
Wat wil dit zeggen? Dat wij geen nut zouden hebben gehad bij een hogepriester, die zondig was geweest. Dan zou Jezus aan het vloekhout niet hebben kunnen sterven voor onze zonden. Maar nu is dat wel gebeurd. Hij is gestorven, alsof Hij de grootste zondaar was, maar Hij heeft niet één zonde gedaan. Hij was volkomen rein en heilig. Hij leefde volgens Gods wil. Hij was rechtvaardig! Hij deed het voor anderen. Laat ons eerlijk bedenken, waarom Jezus heilig moest zijn. Omdat wij onheilig zijn. Omdat wij in zonde geboren zijn en daarom niets kunnen voortbrengen, dat aangenaam is voor God. Maar nu weten we vanuit Gods Woord niet alleen, dat de Middelaar zondeloos moet zijn, maar ook, dat er zo'n Middelaar is. Hij is metterdaad gekomen en Hij heeft onder ons gewoond. Hij is heel Zijn leven lang zondeloos geweest. Hij is zo duidelijk onschuldig, dat Pontius Pilatus tot driemaal getuigt: ik vind geen schuld in deze Mens! Wat een wonder, dat er nu zo'n volmaakte ruil kan optreden: Christus zonder zonde werd voor ons tot zonde gemaakt ...
Dus in het Kindeke van Bethlehem hebben wij een reine, zondeloze Zaligmaker. Hij is precies zoals Hij moet zijn om ons te kunnen verlossen van al onze zondeschuld. Als Hij in zonde was ontvangen en in ongerechtigheid was geboren - zoals wij allen! -, dan had Hij onze Middelaar en Verlosser niet kunnen wezen.
Laat ons dan nu tot Hem komen met onze schuld. Daar komt het op aan: dat wij tot deze Heere Jezus Christus komen, voor Hem buigen, ons op Hem verlaten! Vraag jij je af, of dat wel mag? O, kom toch maar. Dat mag! Hij roept juist jóu, zo'n grote zondaar!