Catechismus vraag 2 uitleg: drie stukken tot een zalig leven en sterven.
Auteur: ds. W. Pieters
In de Catechismus gaat het over de enige troost, of beter: over onze enige troost. Om die troost te kennen en daarin blijdschap te ervaren, moeten wij allen volgens antwoord 2 drie dingen leren. We moeten onze zonden en ellende leren kennen, we moeten de verlossing daaruit leren kennen en de dankbaarheid voor die verlossing. Het 'kennen' [of 'weten'] waarover de Catechismus het heeft is niet een verstandelijke kennis, maar een kennis die we opdoen door ervaring.
Het eerste wat we dan moeten en mogen gaan leren is niet alleen dàt we ellende hebben en dàt we zondig zijn, maar hoe groot onze zonden en ellende zijn. Waarom moeten we dat weten, ervaren? Omdat we graag naar onze ellende en zonden kijken door de bril van de duivel. Wat zien we dan? Dan zien we onze zonden wel, maar heel aardig of heel klein. Ik geef twee voorbeelden:
1. De duivel wil graag dat wij naar onze zonden zien zoals een vis naar de haak aan de hengel. Wat ziet die vis van die haak daar in het water? Niets. Hij ziet alleen een stukje brood of zo, een aas dus; daarin is echter de haak verborgen. Hij ziet - om het eens zo te zeggen - een lekkere traktatie en hij bijt. Zo houdt de duivel ons de zonden graag voor: als iets lekkers, iets moois en iets fijns. Hij zegt: toe maar, pak maar, eet maar, doe maar! De duivel heeft het liefst dat jij niets beseft van het grote gevaar waarin je komt door in de zonde te 'bijten'.
2. Als je een verrekijker andersom voor je ogen houdt, verkleint 'ie alles. Kijk je nu door die omgekeerde verrekijker naar een koppel leeuwen, die in de zon aan het spelen is, dan lijken ze net poesjes. Heel ongevaarlijk ... Zou je nu denken: daar zijn lieve, snoezige poezen aan het spelen, dan denk je niet aan gevaar en dus loop je er zomaar heen. Maar, o wee! die poezen waren leeuwen, verscheurende roofdieren.
Als wij niet meer totaal onverschillig kunnen zijn tegenover onze zonden, dan heeft duivel graag dat jij wel íets van je zonden beseft. Dan lijkt het immers net alsof je niet helemaal onverschillig bent en alsof je best ernstig bent.
Maar hij wil niet graag dat jij je zonden eerlijk onder ogen ziet. 'Eerlijk' zou namelijk betekenen, dat je ziet hoe groot je zonden zijn. En dan schrik je. Deze schrik is tot Gods eer. Dan ga je beseffen, wat Ds. Kohlbrügge schrijft in "De eenvoudige Heidelberger":
''Gij moet weten, dat uw zonde en ellende zó groot is, dat er, de duivel uitgezonderd, geen ongelukkiger schepsel bestaat dan gij."
Als we dit niet beleven, zegt hij verder, dan vergaat het ons als volgt:
Er zijn vele mensen, die de één of andere slechte eigenschap bezitten en dit veroorzaakt hun smart; zij zijn daarom benauwd en zo zoeken zij dan iemand die zij 'de Heere Jezus' noemen, maar die in het geheel niet bestaat. Daarom is het heel nuttig om diep van onze ellende te zijn doordrongen.
Het tweede wat je moet leren is niet alleen dat je verlost moet en kunt worden, maar hoe deze verlossing plaats grijpt. Anders krijg je, wat Bunyan in zijn levensbeschrijving vertelt:
''En hoewel ik zo diep in de ellende zat vanwege het gevoel van mijn goddeloosheid, was ik toch bang om dit gevoel kwijt te raken. Want ik zag dat mensen er slechter op werden die het gevoel van hun ellende kwijt waren, als zij de schuld van hun geweten niet op een goede manier waren kwijt geraakt, namelijk niet door Christus' bloed.''
Verder is het heel belangrijk, dat wij weten dat we van al onze zonden en ellende verlost kunnen worden, opdat we niet wanhopig worden. Calvijn schrijft in zijn verklaring van Psalm 130 vers 4 - waar staat: "Maar bij U is vergeving" - , dat wij mensen heel kwaad op God worden, wanneer we niet meteen al horen dat er bij God vergeving mogelijk is en dat de HEERE deze verlossing van de zonden ook graag wil geven.
Wat leer je nu in de Bijbel over deze 'verlossing'?
-Dat je zó vast zit dat je jezelf niet los kunt maken; en daarom door Iemand Anders verlost moet worden.
-Dat je met veel vrijmoedigheid deze verlossing aan God mag vragen, omdat de Bijbel er steeds weer alle nadruk op legt dat God graag verlost.
-Dat deze verlossing voor jou het hoogste geluk oplevert: namelijk eeuwig vol van God te zijn. Het meest heerlijke is immers dat het tussen God en jou weer goed komt.
-Dat je niet alleen moet worden losgemaakt, maar ook moet worden losgekocht en dat er daarom een ontzettend hoge prijs voor je moet worden betaald, namelijk het kostbare bloed van Jezus Christus.
Wat betreft de dankbaarheid: Als je door God bent verlost van de verscheurende leeuw, satan, en je bent gered uit de gapende muil van de hel, dan zul je vanzelfsprekend dankbaar zijn. Heel blij tegenover God dat Hij zo'n groot wonder aan jou schonk. Maar dan kom je wel meteen met een probleem te zitten: hoe moet ik mijn dankbaarheid nu gestalte geven of in praktijk brengen? Ik wil mijn dankbaarheid zo graag laten zien, maar ik weet niet hoe. Daarom gaat de Catechismus ons erin onderwijzen hoe wij dankbaar kunnen en moeten zijn. Wanneer we menen God dankbaar te zijn en te dienen, maar ondertussen tegen Zijn wil ingaan, dan is het nog niets waard. Nee, we willen er zeker van zijn dat we onze dankbaarheid op de juiste manier uiten.
Aan het einde van de behandeling van vraag en antwoord 2 van de Heidelbergse Catechismus komen de ernstige vragen tot ons:
-Weet ik hoe groot mijn zonden en ellende zijn?
-Weet ik hoe ik van al mijn zonden en ellende verlost word?
-Weet ik hoe ik God dankbaar zal zijn voor deze verlossing?