Catechismus vraag 32 uitleg: Maar waarom wordt gij een Christen genaamd?
Auteur: ds. W. Pieters
Wanneer de Catechismus de Namen van Christus uitlegt, maakt ze een uitstapje in de vraag die nu aan de orde is. Het gaat in vraag en antwoord 32 niet over een Naam van Christus, maar de naam `Christen' wordt aan de orde gesteld. Dat is een mooie trek van de Catechismus. Steeds weer wordt ze persoonlijk en vraagt ze naar het nut, het voordeel van de leer der zaligheid. Vraag 32 luidt nu:
Maar waarom wordt gij een Christen genaamd?
Deze vraag bedoelt: maar wat baat het u nu, dat Gods Zoon Christus is, Gezalfde is? Want daar gaat het om. Niet om de waarheid op zichzelf, los van ons; maar om de waarheid zoals zij ingaat in ons hart en leven. Vergeet het nooit: het gaat er God om dat Zijn waarheid in ons leven `vlees en bloed' wordt, één met ons wordt, door ons helemaal wordt opgenomen en aangenomen. Nu wordt dus gevraagd waarom wij Christenen worden genoemd. Helaas zijn er onder ons jongens en meisjes die helemaal niet christelijk worden genoemd omdat ze zich nu niet bepaald christelijk gedragen. Ze praten en kleden zich net als de wereld en ze doen verder net als de goddelozen. Dat is heel erg. Anderen worden wel christelijk genoemd, maar niet omdat ze zich zo christelijk gedragen. Integendeel, juist andersom: mensen zeggen dan: ben jij nou christelijk? En dan geeft men af op kerkmensen en op God Zelf, omdat jij(?) je zo onchristelijk gedraagt, terwijl je op een christelijke of zelfs reformatorische school zit. Het kan ook zijn dat jij Christen wordt genoemd omdat jij je (door Gods goedheid) ook werkelijk als een Christen gedraagt. En dat is heel fijn. Ze moeten aan ons kunnen zien dat we gedoopt zijn, dat we anders zijn dan de liefdeloze, egoïstische wereld. Laat het ze maar merken dat jij Christen heet, en leef overeenkomstig Gods Woord. In de Bijbel gebeurde dat ook. De volgelingen van Jezus werden Christenen genoemd. Dat gebeurde voor het eerst in Antiochië. Waarom noemde men die mensen Christenen? Simpel, omdat ze de mond vol hadden van Christus en omdat ze in heel hun handel en wandel op Hem leken. Misschien was het bedoeld als scheldnaam, maar in ieder geval mag het worden opgevat als erenaam. De inwoners van Antiochië bedoelden dus oorspronkelijk zoiets als: die volgelingen van Jezus van Nazareth zijn allemaal van die kleine Christusjes. Je hoeft je echt niet te schamen voor je Christen-zijn, als je het maar echt bent. Als je er ook maar naar leeft.
De Catechismus vraagt nu: waarom word jij een Christen genoemd? En dan bedoelt de Catechismus niet in de eerste plaats: waarom word jij door de mensen een Christen genoemd, maar waarom noemt de Bijbel jou zo, waarom noemt God jou zo? En je voelt wel dat de vraag nu heel anders is. Want God kijkt verder dan de buitenkant. Ook al leef jij voor de mensen als een echte Christen, zodat jij door de mensen echt Christen genoemd kunt worden en jij je voor de mensen ook niet hoeft te schamen voor je Christen-naam ... Toch kijkt God verder. Kan God jou ook Christen noemen? En op deze vraag moet je nu zelf eens antwoord geven. Wie is Christus voor jou? Wat is de verhouding tussen jou en Hem? Hoe denk jij over Hem? Verlang jij naar Hem? Heb jij Hem lief? Als je door God Christen kunt worden genoemd dan ... is antwoord 32 waar in jouw leven: Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus ben en zo / op die manier Zijn zalving deelachtig.
In dit stukje van het antwoord op vraag 32 snijdt de Catechismus de kern aan, waar het om gaat, of je echt een Christen bent of niet. We zijn dán pas echt Christenen, wanneer we door het geloof bij Christus horen, lidmaat van Hem zijn. Wat betekent `lidmaat-zijn' van Christus? Het is beeldspraak. Er wordt gedacht aan een lichaam. Een lichaam heeft ledematen. In het oude Nederlands heetten die lidmaten. Dus een Christen is een lid van Christus' lichaam. Wat moeten we daarbij denken? Laten we kijken naar de tekst die eronder staat, I Korinthiërs 6 vers 15:
"Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn?"
Paulus schrijft dit omdat de Christenen in Korinthe zich overgaven aan hoererij. Daarom schrijft hij er in ditzelfde vers bij:
"Zal ik dan de leden van Christus nemen en ze maken leden van een hoer? Dat zij verre."
Je kunt niet tegelijk een lid zijn van Christus' lichaam en hoererij bedrijven. Bedenk het, wanneer jij werkelijk een Christen bent, is jouw lichaam een lichaamslid van Christus. Niet letterlijk, uiterlijk, maar geestelijk. Maar niet minder echt. Laten we dan met een ernstig voornemen ons lichaam heilig bewaren en het niet overgeven aan onreinheid.
Dus Christenen zijn lidmaten van Christus, ze horen bij Zijn geestelijk lichaam, Zijn gemeente. Hoe? Door het geloof. Een gevolg hiervan is, zegt de Catechismus, dat ze dan ook de zalving van Christus deelachtig zijn. Hoe? Denk aan een letterlijke zalving, aan David. Toen Samuël de oliehoorn op het hoofd van David goot, hem zalfde, was toen Davids hóófd alleen gezalfd, of was David zélf, David helemáál gezalfd? De zalving van het hoofd geldt ook voor al de leden van het lichaam. Net als bij de kroning van een koning. Alleen het hoofd ontvangt de kroon. De kroon staat niet op de arm, niet op de voet, alleen op het hoofd. Toch zeggen we: die persoon, die koning is gekroond. En niet: dat hoofd is gekroond. Nu, zo is het ook bij Christus. Toen Jezus werd gezalfd, werd niet alleen het Hoofd, maar ook het lichaam gezalfd. Let op: de zalving was niet letterlijk, maar geestelijk (met de Heilige Geest). Christus is het Hoofd, Christenen zijn Zijn lichaam(sleden). Toen God Zijn Geest uitgoot op Zijn Zoon, zalfde Hij niet alleen het Hoofd (Christus Zelf), maar ook Zijn leden, de Christenen, de gelovigen. Denk aan Psalm 133, waar staat dat de kostelijke zalfolie die op het hoofd van Aäron komt, ook neerdaalt op zijn baard en zelfs neerdaalt tot op de zoom van zijn kleding. Zo deelt elke oprechte Christen in de geestelijke zalving van Christus. Hij lijkt op Christus, niet alleen in handel en wandel, niet alleen in karakter en gezindheid, maar ook en in de eerste plaats in het gezalfd zijn met de Heilige Geest. Elke Christen ontving de Heilige Geest. Wat betekent dat?
Een echte Christen is volgens de Catechismus, vraag en antwoord 32, iemand die een lidmaat van Christus is. Dus geestelijk een lichaamslid van Christus. Het gevolg daarvan is, zegt antwoord 32, dat hij deel heeft aan de zalving van Christus. Deze zalving is de Heilige Geest. Ben jij de Heilige Geest deelachtig? Zo nee dan ben je geen Christen, dan hoor je niet bij Christus. Lees maar in Romeinen 8 vers 9b: “Zo iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe.” Dat betekent: die hoort niet bij Hem. Misschien vraag jij je af hoe je kunt weten of de Geest van Christus hebt. Dat kun je weten aan de werkingen van deze Geest. Wat doet de Heilige Geest, als Hij in jouw hart komt? De Heere Jezus geeft ons antwoord op deze vraag. Hij zegt in Johannes 16 dat Hij de Heilige Geest zal zenden en dan staat er in vers 8─11 het volgende: “En Die Geest gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel. Van zonde, omdat zij in Mij niet geloven; en van gerechtigheid, omdat Ik tot Mijn Vader heenga en gij zult Mij niet meer zien; en van oordeel, omdat de overste van deze wereld geoordeeld is.”
Het werk van de Heilige Geest begint met overtuiging van zonde. Vooral wel de zonde van ongeloof. Het gaat verder met overtuiging van gerechtigheid, dat is: Christus' werk als Zaligmaker, aan het kruis van Golgotha. En verder leert de Heilige Geest je geloven in de totale overwinning van Jezus Christus op satan, de overste van deze wereld. De zalving met de Heilige Geest houdt ook en vooral in dat Hij aan jouw ziel Jezus Christus in al Zijn heerlijkheid bekendmaakt. De Heere Jezus zegt daarover in Johannes 16 vers 13: “Maar wanneer Hij zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Die zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelf niet spreken, maar al wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen.” Dus dan wordt jouw hart vervuld met geestelijke kennis van de Heere Jezus. En als gevolg daarvan wacht jou ─ als ware Christen ─ een grote en heerlijke taak. Antwoord 32 omschrijft het als volgt:
Opdat ik Zijn Naam belijd, en mijzelf tot een levend dankoffer aan Hem offer, en met een vrij en goed geweten, in dit leven tegen de zonde en de duivel strijd, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regeer.
Drie dingen worden er genoemd: je belijdt Zijn Naam, je offert jezelf aan Hem op, dat is: je wijdt je aan Hem toe; en je strijdt tegen de zonde en de duivel. Eenvoudig te onthouden: belijden, toewijden, strijden.
Wat houdt het in om de Naam van Christus te belijden? Dat je ervoor uit komt, in allerlei omstandigheden, dat je bij Christus hoort, van Hem houdt, in Hem gelooft en aan Hem gehoorzaamt. Als je er niet voor uit komt, verloochen je Hem. Dan zeg je met je daden: ik ken Jezus niet, ik erken Hem niet als mijn Heere en Gebieder, ik hoor niet ben Hem, ik geef niets om Hem, ik stoor me niet aan Zijn bevelen en ik heb geen belang bij Zijn Zaligmakerswerk ... Jezelf aan Hem offeren, en wel als een levend dankoffer, houdt in: heel je leven aan Hem toewijden. Hij mag erover beschikken. Het is alleen voor Hem en voor Zijn dienst. Je lichaam is voor Hem, al de leden van je lichaam zijn voor Hem. Je wilt je ogen alleen gebruiken overeenkomstig Zijn wil, tot Zijn glorie. Je gebruikt je tong toch niet om te roddelen of te liegen, maar om goed van Hem te spreken tot je naaste ...! Verder is ook je tijd voor Hem. Je wijdt je tijd aan Zijn dienst. Je innigste verlangen is: Heere, mag ik mijn hele leven geven in Uw dienst? Wilt U mij nog gebruiken om nuttig te zijn? Je geld is al evenmin van jezelf of voor jezelf, maar het is van Christus en het is voor Christus. Of niet? Denk je eraan, wanneer je wat gaat kopen? Denk ik eraan, wanneer ik wat ga kopen? En zo kunnen we doorgaan met allerlei voorbeelden te noemen van de toewijding aan Christus. Ten slotte staat er dat we als ware Christenen ook strijden en regeren. Eerst strijden en dan regeren. Deze twee dingen doen ons denken aan wat een koning doet. Let je goed op antwoord 32 en vergelijk je het met antwoord 31, dan zie je dat driemaal dezelfde dingen in beide antwoorden aan de orde komen.
1) In antwoord 31 lezen we over Christus dat Hij gezalfd is tot Profeet. En in antwoord 32 staat het profetische werk van een ware Christen, namelijk het belijden van de Naam van Christus.
2) In antwoord 31 lezen we over Christus dat Hij gezalfd is tot Priester. En in antwoord 32 staat het priesterlijke werk van een ware Christen, namelijk zichzelf aan Christus offeren tot een levend dankoffer.
3) In antwoord 31 lezen we over Christus dat Hij gezalfd is tot Koning. En in antwoord 32 staat het koninklijke werk van een ware Christen, namelijk dat hij strijdt en regeert.
Dit strijden tegen de zonde en de duivel moet gebeuren met een vrije en goede consciëntie. Wat dit inhoudt, zal ik, Deo volente, in het april-nummer van `De Catechisant' proberen uit te leggen. Nu nog kort iets over het laatste, namelijk over alle schepselen regeren. Dát is de toekomst van alle ware Christenen. Ze zullen als koning regeren / heersen. Dat ziet vooral de oude apostel Johannes op Patmos. We lezen daarover in Openbaring 1 vers 6, dat Christus “ons gemaakt heeft tot koningen en priesters voor God en Zijn Vader.” En in Openbaring 20 vers 4 staat dat de gelovigen “leefden en heersten als koningen met Christus, de duizend jaren.”
Wat is het een troost voor jou, wanneer jij het nu misschien wel duizend keren moet verliezen van de zonde en de duivel en al je ongelovige en boze gedachten, begeerten en overleggingen ... dat ─ wanneer je nu met een vrij en goed geweten leert en begeert te strijden tegen alle vijanden ─ jij straks met Christus zult heersen en regeren. Dan komt het paradijs weer terug. Aan Adam, de mens, geeft God in Genesis 1 vers 28 immers de opdracht: “hebt heerschappij over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte dat op de aarde kruipt!” Dan eeuwig geen slaaf meer van zonde, geen gevangene meer van satan, maar met Christus koning zijn, tot Gods eer!
Deze keer zouden we nadenken over het geweten. De Heidelbergse Catechismus noemt het geweten in antwoord 32, waar we mee bezig zijn. Op nog één andere plaats komt dit woord in de Catechismus voor, namelijk in antwoord 60. In de Bijbel komt het woord `geweten' vaker voor. De eerste keer in Johannes 8 vers 9. Daar staat dat de vijanden van Christus in hun geweten overtuigd zijn van hun eigen slechtheid. Ze willen de Heere Jezus in de val lokken. Daarom brengen ze een vrouw bij Hem die op heterdaad betrapt is in een grote zonde, namelijk overspel. Als ze dan aan Hem vragen wat er met deze vrouw moet gebeuren, zegt Hij (vers 7): "ie van u zonder zonde is, werpe eerst de steen op haar." En dan staat er dat die mannen in hun geweten overtuigd worden. Waar worden ze van overtuigd? Dat ze zelf net zo slecht zijn ... Kijk, dat doet het geweten. Dat zien we ook als we naar het ouderwetse woord voor `geweten' kijken. Dat is `consciëntie'. Dat woord komt van het Latijns en betekent (net als het Griekse woord in het Nieuwe Testament): samen weten. Wij hebben een geweten. Dat betekent dat het soms net is, alsof iemand anders dan jijzelf ook weet wat toch jij alleen weet. Voorbeeld: jij wilt iets doen, wat zonde is. Niemand weet dat jij dit doen wilt. Alleen jij. En toch, al kan niemand het weten, het is net alsof iemand anders het ook weet. En dan komt er een stem die jou waarschuwt. Dan is het net alsof er van binnen iemand tegen jou praat ... Je bent gelukkig als jouw geweten spreekt. Het geweten kan ook zwijgen. Dan ben je langzamerhand zo gewend aan slechte dingen (liegen of stelen of je broertje / zusje gemeen behandelen of pijn doen) dat je er al helemaal geen last meer van hebt. Dan zwijgt je geweten. Nu lijkt het wel alsof dat fijn is. Want dat waarschuwende stemmetje van binnen is niet fijn. Maar toch, je bent dubbel ongelukkig als je geweten zwijgt en je niet meer waarschuwt. Dat kan wel eens betekenen dat God jou niet meer wil bekeren ...! Je bent gelukkig te prijzen als je niet zonder gewetensovertuiging kunt zondigen. Dan is er nog hoop op jouw bekering ...! Maar niet alleen in verband met slechte dingen, ook in verband met goede dingen hebben wij een geweten. Stel je voor: iemand beschuldigt jou van de een of andere schurkenstreek, die jij echt niet hebt gedaan. Alleen ..., je kunt je onschuld niet bewijzen en er waren geen getuigen, en de schijn is tegen je ... Wat nu? Dan weet jij toch dat je het niet hebt gedaan. En niet alleen jij weet het, maar ook die `iemand' van binnen weet het. Die stem die als het ware zegt: ik weet het ook dat je het niet hebt gedaan. Dan word je wel beschuldigt, maar je geweten beschuldigt je niet.
In onze taal hebben we verschillende uitdrukkingen in verband met ons geweten.
1. Je kunt je geweten in slaap wiegen. Dat houdt in: je geweten let niet op, waarschuwt niet meer. Het tegenovergestelde is:
2. Je geweten wordt wakker geschud. Dan word je dus wel gewaarschuwd enzovoort.
3. De stem van je geweten smoren. Smoren betekent: verstikken. Het is net alsof je je geweten bij de keel pakt en het de adem afsnijdt, zodat je geweten sterft.
4. Een goed geweten is een zacht oorkussen. Dit houdt in: al beschuldigen alle mensen je van een bepaalde zonde, als jij weet (en als dus ook je geweten het weet) dat je het niet hebt gedaan, kun je rustig slapen.
5. Iets op je geweten hebben. Dan draagt jouw geweten een last van schuld. Het gaat eronder gebogen. Misschien probeer je het kwijt te raken, te vergeten door dolle pret of een alcohol, vakantie of hard werken ..., maar je hebt iets op je geweten liggen en je kunt het niet kwijt raken (tenminste, dat is je van harte te gunnen!)
6. Iemand heeft een ruim of rekbaar geweten. Dat betekent: het is net alsof je geweten het steeds makkelijker neemt, alsof er steeds meer zonden mee door kunnen. Eerst vond je het erg om een kwartje uit de portemonnee van je moeder te pakken, maar later kun je al een gulden wegnemen, zonder dat je geweten spreekt.
Het verschijnsel van een rekbaar geweten vinden we nog al eens in de handelswereld en in het zakenleven. Het niet zo nauw nemen met eerlijkheid, gegeven woord en kwaliteit.
7. Tussen beurs en geweten geplaatst worden betekent: een keus te moeten maken tussen geld / eigenbelang én nauwgezette eerlijkheid.
Nu gaat het in de Catechismus over een vrij en goed geweten. Een vrij geweten is niet een geweten dat zich nergens wat van aantrekt, maar een geweten dat geen schuldenlast te dragen heeft. Als jij een vrij geweten hebt, ga je niet (meer) gebogen onder een last van schuld / overtreding. Een goed geweten is hetzelfde: een geweten dat jou niet beschuldigt, dat zich van geen kwaad bewust is. Nu zijn er mensen die een vrij en goed geweten hebben in díe zin dat ze in alle oprechtheid niet beseffen dat ze géén vrij en goed geweten hebben. Ze menen werkelijk dat ze het goed doen, maar ondertussen vergissen ze zich erg. Je kunt zondigen, zonder dat je het weet. Je geweten waarschuwt dan ook niet. Maar ondertussen heb je niet een vrij en goed geweten zoals de Heidelbergse Catechismus het bedoelt. Denk aan Paulus. Hij zegt tegen koning Agrippa (Handelingen 26 vers 9): "Ik meende waarlijk bij mijzelf dat ik tegen de Naam van Jezus van Nazareth vele wederpartijdige / vijandige dingen moest doen." Paulus had een vrij en goed geweten toen hij de Christenen vervolgde, maar ondertussen vergiste hij zich vreselijk! Later, toen hij door de Heere Jezus was opgezocht en toen hij vergeving van zonden had ontvangen, tóen kreeg hij pas écht een vrij en goed geweten. Hij kreeg toen een bevrijd geweten. God bevrijdde hem van zijn zonden. Dit is het belangrijkste in de strijd tegen de duivel en de zonde: vergeving te hebben ontvangen. Hoe krijg je dus een vrij geweten? Door in Christus te geloven. Dat is: door je aan Hem toe te vertrouwen. Dan kun je in de strijd tegen de duivel ook steeds weer daarop terugvallen. De satan zal je immers aanvallen dat je een groot zondaar bent ...! Maar als je een bevrijd geweten hebt, maken die beschuldigingen van satan je niet meer benauwd. En een goed geweten dan? Wel, daarmee wordt vooral bedoeld dat je eerlijk alles in het werk stelt om niet te zondigen. Je spant je in om heilig en rein te leven, zodat je niet je geweten belast of bevlekt. En dan kun je tegen satan ook eerlijk zeggen: ik zondig wel, maar God weet (en mijn geweten weet het ook) dat ik al mijn zonden haat en dat ik er mij tegen verzet (al zondig ik nog wel elke dag) en dat ik steeds weer verzoening van mijn zonden zoek bij de Heere Jezus alleen!