De Catechismus van Genève vraag en antwoord 256 t/m 259, over het onze Vader
Auteur: ds. W. Pieters
Het onze Vader
Vr. 256 Zeg die eens op. Matth. 6 : 9; Luc. 11 : 2. Antw : Gevraagd door de discipelen op welke wijze men bidden moest, heeft onze Heere Christus geantwoord: Als gij wilt bidden, spreekt aldus: Onze Vader, Die in de hemelen zijt, geheiligd zij Uw Naam; moge Uw Rijk komen; Uw wil geschiede, op de aarde gelijk in de hemel; geef ons heden ons dagelijks brood; en vergeef ons onze schulden, gelijk wij ook onze schuldenaren vergeven; en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Want van U is het koninkrijk, en de macht, en de heerlijkheid. Amen.
Vr. 257 Laten wij het in hoofdstukken verdelen, om beter te begrijpen wat het bevat. Antw : Het heeft zes delen, waarvan de eerste drie, zonder met ons rekening te houden, op de heerlijkheid van God betrekking hebben, als hun eigenlijke doel; de andere hebben het oog op ons, en ons heil.
Vr. 258 Moeten wij dan iets van God bidden, waaruit voor ons niets goeds voortkomt? Antw : Hij zelf heeft wel, naar Zijn oneindige goedheid, alles zó samengesteld, dat er niets op Zijn verheerlijking uitloopt, dat niet ook voor ons heilrijk is. Derhalve bewerkt Hij,dat wanneer Zijn Naam geheiligd wordt, het voor ons ook tot heiliging strekt; Zijn koninkrijk komt niet, zonder dat wij er enigerwijze deelgenoten van zijn. Maar bij het bidden om al deze dingen, is het gepast het oog te richten op Zijn verheerlijking, met voorbijgaan van ons nut.
Vr. 259 Dus, volgens deze leer zijn deze drie beden weliswaar met ons nut verbonden, maar ze moeten niet tot een ander doel strekken, dan dat Gods Naam verheerlijkt wordt. Antw : Zo is het, en evenzo moet ook bij de andere drie deze eer van God ons ter harte gaan, hoezeer ze ook eigenlijk bestemd zijn om die dingen te vragen, die in ons belang en tot ons heil zijn