Hoe moet ik omgaan met het Gebed des Heeren
Auteur: ds. W. Pieters
We bedoelen met de uitdrukking het gebed des Heeren het ‘Onze Vader’. Hoe is dit gebed bedoeld: om letterlijk na te bidden (op te zeggen dus), of om als leidraad te dienen, zodat het ‘Onze Vader’ ons de onderwerpen aanreikt die we met deze zelfde of met andere woorden mogen en moeten bidden? Calvijn noemt dit gebed een schilderij, waarop God ons voorstelt “al wat we van Hem mogen vragen, al wat tot ons nut is, al wat nodig is te vragen.” Mag je dit gebed wel bidden? Wie wel en wie niet? Het begint immers met de Vadernaam… Is God de Vader van alle mensen? Veel ernstige mensen vragen zich dan ook af, wie God als Vader mogen aanspreken. Dat is wel een goede vraag, maar voordat we ons dit afvragen, moeten we eerst nadenken over drie dingen:
- Heeft God recht op de Vadernaam, of niet? Is Hij niet onze God, onze eigen Schepper, trouwe Verzorger en Weldoener?
Daar vind je in de Bijbel heel wat voorbeelden van. Ik zal je een paar Schriftplaatsen geven:
Deuteronomium 32 vers 6:
Zult gij dit de HEERE vergelden, gij, dwaas en onwijs volk! Is Hij niet uw Vader, Die u verkregen, Die u gemaakt en u bevestigd heeft?
Maleachi 1 vers 6:
“Ben Ik dan een Vader, waar is Mijn eer? En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze?” zegt de HEERE der heerscharen?
Handelingen 17 vers 28:
In God leven wij, en bewegen wij ons, en zijn wij; zoals ook enigen van de Griekse dichters gezegd hebben: “Wij zijn Gods geslacht.”
- Heeft God Zich tegenover ons niet Vaderlijk gedragen, of is Hij deze naam onwaardig geworden?
Jesaja 1 vers 2:
Hoort, gij hemelen, en neem ter ore, gij aarde, want de HEERE spreekt: “Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden.”
Lukas 15 vers 17-18:
Tot zichzelf gekomen zijnde, zei hij: hoeveel huurlingen van mijn vader hebben overvloed van brood, en ik verga van honger! Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de Hemel, en voor u.”
- Heeft Hij als God van het verbond niet dubbel recht op de Vadernaam?
Exodus 4 vers 22:
Dan zult gij tot Farao zeggen: zo zegt de HEERE: “Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël.”
Deuteronomium 1 vers 31:
In de woestijn hebt gij gezien dat de HEERE uw God, u daarin gedragen heeft, zoals een man zijn zoon draagt, op heel de weg die gij gewandeld hebt, totdat gij kwam aan deze plaats.
Jesaja 63 vers 16:
Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet; Gij, o HEERE, zijt onze Vader, onze Verlosser van ouds af is Uw Naam.
Jesaja 64 vers 8:
Maar nu, HEERE, Gij zijt onze Vader; wij zijn leem, en Gij zijt onze pottenbakker, en wij allen zijn het werk van Uw handen.
Jeremia 3 vers 4 & 19:
Zult gij niet van nu af tot Mij roepen: mijn Vader, Gij zijt de Leidsman van mijn jeugd! & Ik zei wel: “Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten, en u geven het gewenste land, de sierlijke erfenis van de heerscharen der heidenen?” Maar Ik zei: “Gij zult tot Mij roepen: “Mijn Vader”; en gij zult van achter Mij niet afkeren.”
Deze Vadernaam móeten wij dus allemaal aan God geven, omdat God in zekere zin onze Vader is. Dus moeten we Hem ook als Vader erkennen, vertrouwen, liefhebben en eren! Op grond van de schepping is God Vader van alle mensen; op grond van het verbond: van alle verbondskinderen; en op grond van Christus’ verdienste: van alle wedergeborenen. O, dat we Hem eerlijk Vader leren noemen: met afzweren van de door ons gekozen vader, satan.
We bedoelen met de uitdrukking het gebed des Heeren het ‘Onze Vader’. Wie mogen God als Vader aanspreken? Zoals de Catechismus het uitlegt, gaat het over die mensen die door Christus een kind van God zijn geworden. Ben jij dat? Misschien vraag je je af: hoe weet ik dat? Het is niet zo moeilijk om dit te veronderstellen, maar ja, helpt dat? We zijn immers niet zómaar een kind van God. Nu ja, wel vanuit de schepping; en wel omdat je in Gods verbond bent opgenomen; maar nu door wedergeboorte…? Hoe weet je nu of je wedergeboren bent? Dat kun je hieraan weten: wie wedergeboren is, vertrouwt God onvoorwaardelijk, gelooft in Hem. Dat is: die geeft zich helemaal aan Hem over. Om het met de woorden van Maleachi te zeggen: die eert Hem als Vader.
Hoe moet je verder met dit gebed omgaan? Moet je het elke dag opzeggen? Mag je ook iets anders bidden? Je hoeft het nooit op te zeggen, als de inhoud die Jezus met deze woorden aan de orde stelt, maar je gebedsleven bepaalt. Al mag je wel met andere woorden bidden, je mag niet wat anders bidden: je mag niet tegen het Onze Vader in bidden, tegengesteld eraan. Je mag ook niet met opzet iets eruit weglaten. Van dat laatste een voorbeeld. Ik ontmoette, toen ik in Genemuiden stond, eens een vrouw die een ‘gloeiende hekel’ had aan een ambtsdrager. Ik vroeg of ze hem ook wilde vergeven, wat hij verkeerd had gedaan. “Nee!”, was het botte antwoord. Toen vroeg ik: “Bid u wel eens het Onze Vader?” “Ja, elke dag.” “En de vijfde bede dan: vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren”? “Dat tweede stukje sla ik over”, zei ze… Kijk, dat kan niet. Dan kun je het eerste stukje ervan ook niet bidden. Lees maar mee wat Jezus Zelf hierover zegt. Nadat Hij in Mattheüs 6 vers 9-13 het Onze Vader voor Zijn discipelen heeft voorgezegd, haalt Hij in vers 14-15 één bede van de zes eruit en zegt er nog iets over. Het is juist die vijfde bede. En van die vijfde bede zegt Hij iets, niet zozeer over het eerste, maar juist over het tweede stukje: “Indien gij de mensen hun misdaden vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar indien gij de mensen hun misdaden niet vergeeft, zal ook uw Vader uw misdaden niet vergeven.” Zo nauw luistert het blijkbaar.
Mag je ook iets bidden dat niet in het Onze Vader staat? Nee, dat kan niet. Waarom niet? Omdat in dit volmaakte gebed álles staat. Weliswaar in samenvatting, en om zo te zeggen in code, maar het staat erin. Neem nu, dat je wilt bidden voor genezing, of te mogen slagen voor je examen, of om verkering te mogen krijgen, of die baan waarnaar je hebt gesolliciteerd… Dat staat alles niet in het voorbeeldgebed waarover we het hier hebben. En toch staat het erin. In de derde en in de vierde bede staat dit allemaal. Want wanneer je bidt: “Uw wil geschiede”, dan vraag je dat de wil van God (die volmaakt goed en wijs is) zich doorzet. En wanneer je smeekt om het dagelijkse brood, dan vraag je om alles wat je voor je tijdelijke leven nodig hebt. Dit betekent dus, dat je zó vraagt om genezing dat je je onderwerpt aan Gods wil (derde bede) en dat je alleen dát wilt hebben (op het terrein van gezondheid, werk, huwelijk enz.) wat God voor jou nodig en nuttig acht. Zo vatten de opstellers van onze Catechismus het samen in vraag 118: “Wat heeft God ons bevolen van Hem te bidden?” En het antwoord luidt: “Alle geestelijke en lichamelijke nooddruft” (dat is: alles wat je voor ziel en lichaam nodig hebt). Let je op de structuur van het Onze Vader, dan valt je op dat er drie beden zijn die gericht zijn op God: Zijn Naam, Zijn Koninkrijk, en Zijn wil. En vervolgens – als deze dingen zijn afgehandeld, omdat ze het belangrijkste zijn – komen wij aan de beurt: ons brood, onze schuld en onze bescherming. Is het bij jou ook zo? Zijn die eerste drie beden ook voor jou het belangrijkste? Is dagelijks brood, en je baan, en je verkering, en je gezondheid, niet zo belangrijk als Gods eer, Gods regeermacht en Gods wet? Vervolgens zie je dat het voedsel, het onderhoud van je lichaam, eerst staat, en daarna pas vergeving en bescherming. Vreemd, vind je niet? Is het lichamelijke bestaan belangrijker dan verzoening met God? Nee, zo moet je het niet opvatten. De vierde bede gaat aan de vijfde vooraf omdat de schepping aan de verlossing voorafgaat. De Heere Jezus sluit aan bij de volmaakte schepping. Zó heeft God ons gemaakt, zónder behoefte aan vergeving en zonder dat er sprake was van verzoeking en verlossing. Daaraan worden we herinnerd, wanneer we eerst vragen om levensonderhoud en daarna om verlossing van het in zondeschuld en ellende gevallen leven. Ten slotte is het woordje ‘amen’ opmerkelijk. Het is bedoeld als antwoord van iemand anders, in dit geval van de Luisteraar op ons gebed, God. Hij zegt als het ware: “Het is goed. Dit gebed is Mij aangenaam. Ik zal het verhoren.” Nu wij het woordje ‘amen’ zeggen, zeggen we: “Dat geloof ik!”