De Catechismus van Genève vraag en antwoord 266 t/m 295
Auteur: ds. W. Pieters
De eerste bede
Vr. 266 Zeg mij de hoofdsom van de eerste bede. Antw : Onder de Naam van God verstaat de Schrift de bekendheid en de roem waarmee Hij onder de mensen geëerd wordt. Wij vragen dus dat Zijn glorie overal en in alles vermeerderd moge worden.
Vr. 267 Maar kan Zijn glorie dan toenemen of verminderen? Antw : In zichzelf wordt ze niet groter en vermindert niet. Maar wij vragen dat zij verheerlijkt wordt onder de mensen naar dat Hem toekomt; dat al wat God doet, al Zijn werken, zo heerlijk uitkomen, als ze zijn, zodat Hij op alle manieren verheerlijkt wordt.
De tweede bede
Vr. 268 Wat verstaat gij in de tweede bede onder het Koninkrijk van God? Antw : Het bestaat voornamelijk in twee delen. Dat Hij de uitverkorenen door Zijn Geest regeert; dat Hij de verworpenen, die weigeren zich aan Hem in gehoorzaamheid over te geven terneer werpt en ten verderve overgeeft, opdat het zó duidelijk worde dat er niets is wat Zijn kracht kan weerstaan.
Vr. 269 Hoe bidt gij dat dit Rijk moge komen? Antw : Dat de Heere het getal der gelovigen dagelijks vermeerdere, dat Hij ze gedurig overstelpe met de gaven van Zijn Geest, totdat Hij ze geheel gevuld heeft. Daarbij, dat Hij Zijn waarheid tot verdrijving van de duisternissen van Satan meer en meer helder en klaar aan den dag doe 36 treden, opdat Hij door het openbaar maken van Zijn gerechtigheid, alle ongerechtigheid teniet doe.
Vr. 270 Gebeuren al deze dingen dan niet dagelijks? 1 Cor. 15 : 28. Antw : Zij gebeuren op zulk een wijze, dat gezegd kan worden dat het Rijk van God begonnen is. Wij bidden dus, dat het voortdurend toeneemt en voortgaat, totdat het tot de hoogste top gekomen is, hetgeen wij hopen dat eindelijk op de laatste dag zal geschieden, waarop God alleen, nadat alle schepselen tot de orde geroepen zullen zijn, verhoogd zal worden en uitblinken zal, en zó alles in allen zal zijn.
De derde bede
Vr. 271 Welke betekenis heeft het, dat gij bidt, dat de wil van God geschiede? Antw : Dat alle schepselen tot gehoorzaamheid aan Hem gebracht worden, en zó van Zijn wenk afhangen, dat er niets geschiedt dan naar Zijn beslissing.
Vr. 272 Denkt gij dan dat er iets buiten Zijn wil kan geschieden? Antw : Wij vragen niet alleen, dat, wat Hij bij Zichzelf besloten heeft moge gebeuren, maar ook dat Hij na bedwingen en onderwerpen van alle weerspannigheid, alle willen van allen aan de Zijne moge onderwerpen, en onder Zijn gehoorzaamheid samenbrengen.
Vr. 273 Doen wij dan geen afstand van eigen willen, door zó te bidden? Antw : Geheel en al; en dat niet alleen tot dit doel, dat Hij alle begeerten, die met Zijn wil strijden, in ons werkeloos maakt, maar ook dat Hij in ons nieuwe gezindheden en nieuwe harten formeert, opdat wij niets zelf van onszelf willen, maar veeleer Zijn Geest onze wensen bestuurt, opdat ze een algehele samenstemming met God hebben.
Vr. 274 Waarom bidt gij dat dit op de aarde moge geschieden gelijk in den hemel? Antw : Omdat de heilige Engelen, die Zijn hemelse schepselen zijn, dit ene voornemen hebben, dat zij Hem in alles gehoorzamen, en altijd luisteren naar Zijn bevelen, en bovendien tot het betonen van gehoorzaamheid bereid zijn, bid ik zulk een genegenheid voor de mensen, dat ieder zich geheel en al tot vrijwillige gehoorzaamheid aan Hem toewijdt
De vierde bede
Vr. 275 Nu kom ik tot het tweede deel. Wat betekent het dagelijks brood dat ge vraagt? Antw : In het algemeen alles wat tot onderhoud van het tegenwoordige leven dient; niet om te voeden alleen, of te kleden, maar ook door alle andere middelen te verschaffen, waardoor hetgeen nodig is voor het uitwendige leven in stand gehouden wordt. Om ons brood, voor zover de Heere weet dat het goed voor ons is, in vrede te kunnen eten.
Vr. 276 Maar waarom vraagt ge dat u door God gegeven wordt, wat Hij ons beveelt door onze arbeid te verwerven? Deut. 8 : 3; Matth. 4 : 4. Antw : Hoewel wij om ons voedsel te verwerven moeten arbeiden en ook moeten zweten, worden wij toch niet door onze arbeid, onze bedrijvigheid, onze vlijt gevoed, maar alleen door de zegen van God, waardoor juist het werk van onze handen gedijt, terwijl het anders tevergeefs 37 zal zijn. Bovendien moeten wij het zó verstaan dat wij, ookwanneer wij overvloed van spijzen voor handen hebben, en daarvan eten, toch niet door de substantie daarvan, maar alleen door de kracht van God gevoed worden. Want zij hebben zulk een kracht ook niet van nature ingeschapen, maar God uit de hemel bedient er Zich van als van werktuigen van Zijn weldadigheid.
Vr. 277 Maar met welk recht noemt gij het uw brood, terwijl gij vraagt dat het u door God gegeven wordt? Antw : Wel, omdat het door Gods goedheid het onze wordt, al is Hij het ons allerminst verschuldigd. Wij worden door dit woord aangemaand ons te matigen in het begeren van het brood van een ander, en tevreden te wezen met wat op wettige wijze ons als uit Gods Hand toekomt.
Vr.278 Waarom voegt ge daarbij dagelijks en heden? Antw : Door deze twee woordjes worden wij tot matigheid en onbaatzuchtigheid onderwezen, opdat onze gebeden de maat van de noodzakelijkheid niet te buiten gaan.
Vr. 279 Daar dit gebed allen gemeen moet zijn, hoe kan het dan dat de rijken, die genoeg in huis hebben en een voorraad weggelegd hebben voor lange tijd. voor zichzelf bidden dat het hun dagelijks gegeven wordt? Antw : Dit moet even gelijk voor rijken en armen vast staan, dat niets van de dingen die zij hebben, hun ten voordeel wezen zal, dan voor zover God hun zowel het gebruik toegestaan heeft, en door Zijn genade bewerkt heeft, dat het gebruik zelf vruchtdragend is en van goede uitwerking. Derhalve hebben wij niets bij het bezitten van alles, tenzij dan dat wij het van uur tot uur uit Gods Hand ontvangen, zoveel als voor ons nodig en genoeg is.
De vijfde bede
Vr. 280 Wat bevat de vijfde bede? Antw : Dat de Heere ons de zonden vergeeft.
Vr. 281 Is er geen sterveling te vinden, die zó rechtvaardig is, dat hij deze vergeving niet nodig heeft? Antw : Absoluut niemand. Want toen Christus deze vorm van bidden aan Zijn apostelen gegeven heeft, heeft Hij die voor de gehele Kerk bestemd. Daarom behoort iemand die zich aan deze noodzakelijkheid zou willen onttrekken, uit het gezelschap der gelovigen te vertrekken. En wij horen immers wat de Schrift betuigt, dat wie zou strijden om zich in één ding voor God te rechtvaardigen, in duizend schuldig bevonden zal worden. De enige toevlucht blijft dus voor allen Zijn barmhartigheid. Job 9 :3.
Vr. 282 Hoe meent gij dat de zonden ons vergeven worden? Antw : Zoals de woorden van Christus zelf luiden, dat het namelijk schuldposten zijn, die ons onder de straf verplichting van de eeuwige dood houden, totdat God ons door Zijn loutere milddadigheid bevrijdt.
Vr. 283 Gij zegt dus dat wij vergeving der zonden verkrijgen, door de genadige barmhartigheid van God. Antw : Zeer zeker. Want wanneer de straf gedragen moet worden zelfs van de geringste zonde, zullen wij in het geheel geen voldoening kunnen geven. Het is dus noodzakelijk dat Hij alles om niet vergeet en vergeeft.
Vr. 284 Welk nut komt ons toe uit deze vergeving? Antw : Dan zijn wij Hem even aangenaam, alsof wij rechtvaardig waren en onschuldig; en tevens wordt het vertrouwen op zijn Vaderlijke genegenheid, waaruit zaligheid voor ons zeker is, in onze gewetens bevestigd.
Vr. 285 Deze voorwaarde, die er bijgevoegd wordt, dat Hij ons vergeeft, gelijk ook wij vergeven die ons schuldig zijn, betekent die, dat wij de vergeving van God verdienen, door de mensen te vergeven als zij iets tegen ons misdreven hebben? Antw : Allerminst. Want zó zou de vergiffenis niet om niet zijn, en niet alleen in de voldoening van Christus, die Hij aan het kruis voor ons volbracht heeft, gegrond, gelijk recht is. Maar omdat wij, door het onrecht dat ons is aangedaan te vergeten, terwijl wij Zijn vergevensgezindheid en goedheid navolgen, in werkelijkheid tonen dat wij Zijn kinderen zijn, daarom heeft Hij ons door dit kenteken willen verzekeren, en tevens bij tegenstelling aantonen, dat als wij ons niet bereid en inschikkelijk zullen betonen om te vergeven, dat er dan van Hem niets anders te verwachten is dan de grootste en onverbiddelijk ernstige gestrengheid.
Vr. 286 Gij zegt dus, dat hier door God afgewezen worden en ontzet uit de plaats van kinderen, allen die beledigingen niet van harte kunnen vergeven, opdat ze niet vertrouwen dat er in den hemel voor hen een plaats van vergeving zal zijn. Antw : Dat is mijn gevoelen. Opdat dat woord vervuld wordt, dat ieder weder gemeten zal worden met dezelfde maat die hij bij anderen gebruikt zal hebben
De zesde bede
Vr. 287 Wat volgt daarna? Antw : Dat de Heere ons niet in verzoeking leidt, maar veeleer van den boze bevrijdt.
Vr. 288 Sluit gij dit alles in één bede in? Antw : Er is maar één bede. Want het laatste gedeelte is een uitlegging van het eerste.
Vr. 289 Wat behelst dit hoofdzakelijk? Antw : Dat de Heere niet toelate dat wij in de zonde storten of vervallen; dat Hij niet toelate, dat wij door de duivel, en onze vleselijke begeerten, die een voortdurende strijd tegen ons voeren, overwonnen worden, maar ons veeleer met Zijn kracht versterke om weerstand te bieden, ons ondersteune met Zijn Hand, ons door Zijn hulp versterke en bescherme, om zó onder Zijn trouwe hoede en bescherming veilig te wonen.
Vr. 290 Op welke wijze geschiedt dit dan? Antw : Wanneer wij door Zijn Geest bestuurd, met zulk een liefde en verlangen naar gerechtigheid worden bezield, dat wij daardoor de zonde, het vlees en de Satan overwinnen, en daartegenover met zulk een haat tegen de zonde, dat ze ons, afgescheiden van de wereld, in zuivere heiligheid bewaart. Want onze overwinning bestaat in de kracht van de Geest.
Vr. 291 Hebben niet allen deze hulp nodig? 1 Petr. 5 : 8. Antw : Enwie zou die kunnen missen? Want de duivel bedreigt ons voortdurend, en hij gaat rond als een brullende leeuw, die zoekt wie hij verslinden zal. Doch wij, zwak alswij zijn, zouden 39 dadelijk bezwijken, ja het zou ieder ogenblik met ons gedaan zijn, als God ons niet toerustte voor de strijd met Zijn wapenen, en met Zijn Hand ons versterkte.
Vr. 292 Wat betekent het woord verzoeking? Antw : De listen en bedriegerijen van Satan, waarmee hij ons voortdurend aanvalt, en terstond gemakkelijk zou verstrikken, als wij niet door Gods kracht geholpen werden. Want ons verstand is, naar zijn natuurlijke ijdelheid, toegankelijk voor zijn listen, en onze wil, meer genegen tot het kwade, zoals zij altijd is, zou terstond door hem overwonnen worden.
Vr. 293 Maar waarom bidt ge af, dat God u in verzoeking leidt, wat eigen schijnt aan Satan, maar niet aan God? Antw : Gelijk God de gelovigen beveiligt door Zijn bescherming, opdat zij niet of door de bedriegerijen van Satan onderdrukt worden, of door de zonde overwonnen worden, zó ontbloot Hij degenen die Hij straffen wil niet alleen van Zijn genade, maar geeft ze ook over aan de tirannie van Satan, slaat ze met blindheid, en geeft ze over tot een verkeerde zin, zodat ze geheel door de zonde overheerst worden, en blootgesteld aan alle aanvallen van verzoekingen.
Vr. 294 Wat wil die slotzin zeggen die daar bijgevoegd is: Want Uw is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in der eeuwigheid? Antw : Nog eens worden wij er hier op gewezen, dat onze gebedenmeer gesteund zijn door de kracht en de goedheid van God, dan door welk vertrouwen van ons ook. Bovendien leren wij al onze gebeden te besluiten met lofprijzingen van God.
Vr. 295 Is het verplicht niets van God te vragen, dan wat in deze vorm vervat is? Antw : Hoewel het vrijstaat met andere woorden, en op andere wijze te bidden, moeten wij toch vasthouden, dat geen gebed Gode behagen kan, dat niet hiermee in overeenstemming is, als met de enige norm van het rechte bidden.